Blijkens de bewijsvoering heeft het hof geoordeeld dat ‘naar aard en uiterlijke verschijningsvorm sprake moet zijn geweest van kalm beraad’. Het hof heeft dat oordeel gebaseerd op de overweging dat de verdachte, nadat hij het café had verlaten en weer was teruggekeerd, direct op het slachtoffer – die blijkens de bewijsmiddelen 1, 4, 5 en 6 nog aan de bar zat – is afgelopen en op hem heeft ingestoken. Het hof heeft blijkens bewijsmiddel 2 evenwel ook als vaststaand aangenomen dat het latere slachtoffer naar de ingangsdeur van de bar is toegelopen en dat de verdachte bij de ingangsdeur buiten stond. De bewijsvoering is daarom – op een punt dat in het licht van de overweging van het hof over uiterlijke aard en verschijningsvorm niet van ondergeschikte betekenis is – innerlijk tegenstrijdig. Ook overigens is het oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, gelet op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, niet toereikend gemotiveerd.
Hoge Raad, 04-03-2014