Zijn civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling op grond van schakelbepalingen van overeenkomstige toepassing op de strafrechtelijke transactie in zin van artikel 74 Sr?

Heeft het hof bewijsmiddelen gebruikt die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring?

Kan ‘in vereniging’ geweld plegen tegen personen uit de bewijsvoering worden afgeleid?

Heeft het hof ten onrechte bewezen verklaard dat het minderjarige slachtoffer aan de opleiding, zorg en waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd?

Kon de rechtbank het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaren?

Heeft het hof ten onrechte vastgesteld dat de verdachte geldbedragen ‘verworven’ en ‘voorhanden heeft gehad’?

Heeft het hof de verklaringen van getuigen A en B voor het bewijs kunnen gebruiken, terwijl de verdediging ten aanzien van die getuigen niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen?

Heeft het hof nagelaten in het bijzonder de redenen te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van het openbaar ministerie?

Strafoplegging in strijd met artikel 9 lid 4 Sr, nu aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 386 dagen is opgelegd in combinatie met taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis?

Is aan de verdachte het recht gelaten het laatst te spreken?