Heeft het hof de verklaring van de inmiddels overleden getuige voor het bewijs kunnen gebruiken, terwijl de verdediging ten aanzien van die, inmiddels overleden, getuige niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen?

Mocht het hof volstaan met het opmaken van een verkort proces-verbaal van de terechtzitting en is er sprake van verjaring van het recht tot strafvordering?

Heeft het hof de verbeurdverklaring toereikend gemotiveerd?

Is het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig?

Was het hof verplicht een beslissing te geven op het verzoek?

Kon het hof bij de strafoplegging betrekken dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit?

Kon het hof de bijkomende straf opleggen van ontzetting van het recht van de verdachte om het beroep van ondernemer, in of buiten rechtspersoonlijkheid, uit te oefenen?

Heeft het hof in strijd met artikel 359 lid 2 tweede volzin Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt?

Zijn de afwijzing en het gebruik van de eerder door de aangeefster afgelegde verklaring voor het bewijs verenigbaar met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces?

Kon het hof oordelen dat een taakstrafverbod van toepassing is?