Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
12 juni 2020

Rechtspraak

Bewezenverklaring overtreding leerplicht. Commentaar bij Hoge Raad 9 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1031.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen, is bewezen verklaard, over het oordeel van het hof dat de verdachte niet aan haar verplichting tot geregeld schoolbezoek heeft voldaan. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder overwogen dat de raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, nu verdachte verontschuldigbaar afwezig is geweest op school en er geen sprake was van ongeoorloofd ziekteverzuim.

Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof stelt vast dat verdachte in de periode van 6 september 2016 tot en met 14 oktober 2016 niet naar de school is geweest waar zij stond ingeschreven. In zoverre is het feit bewezen. Vraag is of verdachte vrijgesteld was van de verplichting naar school te gaan wegens ziekte, als bedoeld in artikel 11 Leerplichtwet 1969 (Lpw). Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte geoorloofd afwezig is geweest van school ten tijde van de ten laste gelegde periode. Bij het proces-verbaal leerplicht bevindt zich een verzuimoverzicht. Een enkele afmelding vanwege ‘ziekte’ door haar moeder is niet zomaar voldoende voor geoorloofde afwezigheid. Door verdachte is op geen enkele manier openheid van zaken gegeven, zodat niet duidelijk is geworden waarom zij afwezig was. Er werd gesteld dat dit een privéaangelegenheid was en verder werd de deur dicht gehouden. Als een ziekte zou zijn vastgesteld zou dat een reden kunnen zijn geweest voor Bureau leerplicht om een vrijstelling voor het volgen van onderwijs af te geven op grond van artikel 11 Lpw. Een onderzoek naar de ziekte van verdachte is onmogelijk gebleken doordat niet werd meegewerkt met de diverse instanties. Dat recentelijk de psychische stoornis PTSS bij verdachte zou zijn vastgesteld, doet aan het voorgaande oordeel niet af.

De Hoge Raad haalt artikel 11 en 12 Lpw, voor zover van belang, aan en oordeelt dat voor zover de klacht op de opvatting berust dat voor een geslaagd beroep op de vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in artikel 11 aanhef en onder d Lpw, de enkele kennisgeving als bedoeld in artikel 12 Lpw in alle gevallen zonder meer toereikend is, de klacht faalt omdat deze opvatting geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad oordeelt dat voor zover de klacht over het oordeel van hof dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in de ten laste gelegde periode geoorloofd afwezig is geweest van school, de klacht eveneens faalt. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel en het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte, zoals is bewezenverklaard, ‘niet heeft voldaan aan de verplichting het volledige onderwijsprogramma en het volledige programma van de combinatie leren en werken te volgen, dat door die school of instelling wordt aangeboden’, toereikend is gemotiveerd.