Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
22 mei 2020

Rechtspraak

Vrijwillige terugtred poging tot doodslag kind. Commentaar bij Hoge Raad 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:903.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie onder meer poging tot doodslag van een kind is bewezen verklaard, over de verwerping door het hof van het verweer dat sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr.

Het hof heeft ten aanzien van het verweer dat sprake is van vrijwillige terugtred overwogen dat het vooropstelt dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal is vereist een zodanig optreden van verdachte dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Van belang is dan of, en zo ja in welke mate, het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná verdachtes uitvoeringshandelingen maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd. Hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder ligt het in de rede om vrijwillige terugtred aan te nemen.

Het hof heeft vastgesteld dat uit medisch onderzoek van het NFI bij het slachtoffer is vastgesteld dat gelet op de combinatie van aantal, verspreiding en clustering van petechien vanaf de hals over het hoofd en mogelijk de twee oogwitbloedingen bij haar zeer suspect zijn voor doorgemaakte afvloedbelemmering van aderlijk bloed van het hoofd gedurende enige tijd en wel waarschijnlijk gedurende minimaal vijftien seconden. Voormelde vaststelling in het NFI-rapport in samenhang met de ervaringsregel eveneens weergegeven in het desbetreffende rapport dat de dood bij een kind zeer snel kan intreden (binnen enkele seconden) bij samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, maakt naar het oordeel van het hof veel waarschijnlijker dat ten gevolge van de uitvoeringshandelingen van verdachte de dood zou zijn ingetreden dan dat dit gevolg zou zijn uitgebleven. Dat het gevolg is uitgebleven komt naar het oordeel van het hof niet door een gedraging van verdachte om het intreden van dit gevolg te beletten maar door een omstandigheid buiten de invloedssfeer van verdachte gelegen. Het hof acht daarbij van belang dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven omtrent hetgeen in de bewuste avond en nacht is voorgevallen.

Door de verdediging is enkel gesteld dat het niet anders kan dan dat de verdachte de poging op enig moment heeft gestaakt en wel op een moment waarop er nog daadwerkelijk een keuze bestond tussen stoppen of doorgaan. Nog afgezien van het feit dat deze stelling niet is onderbouwd, volgt uit de vorenstaande bevindingen van het NFI dat deze stelling niet juist is. Daaruit volgt immers dat het enkele loslaten van de hals van het slachtoffer naar de aard en het tijdstip waarop dit moet hebben plaatsgevonden – minimaal vijftien seconden na het dichthouden van de hals van het slachtoffer – niet geschikt was om het intreden van het gevolg – de dood – te beletten. Gelet op al het vorenstaande is het hof anders dan de rechtbank en de verdediging van oordeel dat er sprake is van een voltooide poging zodat er van vrijwillige terugtred geen sprake meer kon zijn. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.

De Hoge Raad haalt artikel 46b Sr en overweegt dat bij de beoordeling van de klacht voorop moet worden gesteld dat de vraag of gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn – mede gelet op de aard van het misdrijf – afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. ECLI:NL:HR:2007:AZ6709).

De Hoge Raad overweegt dat het hof het beroep op vrijwillige terugtred bestaande uit het enkele loslaten van de hals heeft verworpen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat (i) de verdachte enige tijd en waarschijnlijk gedurende ten minste vijftien seconden in het kader van omsnoerende en/of samendrukkende krachtsinwerking(en) op de hals van het slachtoffer de afvloed van aderlijk bloed van het hoofd heeft belemmerd, (ii) bij een kind de dood zeer snel – binnen enkele seconden – kan intreden bij samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, en (iii) de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over wat er is gebeurd tijdens de avond en de nacht waarin het bewezen verklaarde handelen heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelt dat het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat het beroep op vrijwillige terugtred moet worden verworpen omdat het enkele stoppen met de uitvoeringshandelingen naar aard en tijdstip niet geschikt was om het intreden van dat gevolg te beletten, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is.