Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
17 april 2020

Rechtspraak

Aanzetten tot gewelddadig optreden tegen Armeniërs. Commentaar bij Hoge Raad 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:638.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie in het openbaar mondeling aanzetten tot gewelddadig optreden tegen mensen wegens hun ras, artikel 137d Sr, is bewezen verklaard, onder meer dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, voor zover is bewezen verklaard dat de verdachte heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen personen van Armeense afkomst wegens hun ras.

Het hof heeft voorts in aanvulling op de bewezenverklaring van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat de raadsman ter zitting van het hof integrale vrijspraak heeft bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verweten uitlatingen objectief moeten worden beoordeeld. Ten eerste valt op dat in de gedane aangiften geen melding wordt gemaakt van deze specifieke in de tenlastelegging vermelde uitlatingen. Ook blijkt uit die aangiften niet dat de aangevers in angst zouden leven als gevolg van de door verdachte gedane uitlatingen. Verder is het volgens de raadsman zo dat verdachte heeft bedoeld te ageren tegen de bezetter van de regio Karabach en niet tegen alle Armeniërs wegens hun ras. Door daaraan de uitleg te geven dat verdachte met zijn uitlatingen heeft bedoeld te zeggen dat alle Armeniërs moeten worden omgebracht, is onterecht sprake van een extensieve interpretatie van zijn woorden, aldus de raadsman. Een dergelijke interpretatie kan, naar de mening van de raadsman, in het strafrecht niet aan de orde zijn en kan evenmin leiden tot een bewezenverklaring omdat er geen (objectieve) steun in het dossier voor aanwezig is.

Het hof overweegt hierover dat verdachte als spreker optrad tijdens een demonstratie die gericht was tegen het monument ter nagedachtenis van de Armeense genocide op het terrein van de Armeense Kerk te Almelo. Het doel waarvoor de demonstratie was aangevraagd en georganiseerd, was dus niet dat er zou worden geprotesteerd tegen de bezetting van het gebied Karabach in Azerbeidzjan. De demonstratie had duidelijk een andere reden en context. Verdachte heeft zijn uitlatingen ‘Karabach zal het graf van de Armeniërs worden’, eigener beweging en op een door hem zelf gekozen moment gedaan zonder dat daarvoor een directe aanleiding was. Dat zijn uitlatingen anders moeten worden uitgelegd dan gericht tegen de Armeniërs, is een uitleg van de raadsman die geen steun vindt in de feiten. Dat verdachte met zijn uitlatingen uitsluitend zou hebben bedoeld te ageren tegen de bezetting van Karabach en dat zijn uitlatingen aldus moeten worden begrepen, heeft verdachte zelf niet met zoveel woorden verklaard. Ook anderszins is niet gebleken of aannemelijk geworden dat verdachte zijn uitlatingen exclusief adresseerde aan de bezetter van Karabach. De stelling van de raadsman dat verdachte niet sprak over de Armeniërs, maar over de bezetter, vindt geen steun in het dossier.

Verdachte heeft ter zitting van het hof overigens aangevoerd dat het publiek het initiatief heeft genomen tot het scanderen van de ten laste gelegde woorden en dat hij is meegegaan met het publiek bij het herhalen van die ten laste gelegde bewoordingen. Uit de ter zitting van het hof getoonde beeld- en geluidsopnamen van het optreden van verdachte tijdens de bijeenkomst in Almelo, is door het hof waargenomen dat verdachte als eerste de woorden ‘Karabach zal het graf van de Armeniërs worden’ in de Turkse taal uitsprak en dat het publiek die woorden vervolgens herhaalde waarop verdachte met gebalde vuist en met stemverheffing dezelfde tekst nogmaals scandeerde en het publiek daar weer op reageerde. Er was daarbij naar het oordeel van het hof sprake van een gezochte en opzwepende interactie door verdachte met het in grote getale aanwezige publiek dat ‘slechts’ was samengekomen om te protesteren tegen het monument tegen de genocide in Armenië.

De Hoge Raad haalt artikel 137d Sr aan en overweegt dat de tenlastelegging op die bepaling is toegesneden en daarom aangenomen moet worden dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘aangezet tot gewelddadig optreden’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling. De Hoge Raad overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat de verdachte als spreker tijdens een demonstratie ten overstaan van publiek bij herhaling in de Turkse taal heeft gescandeerd ‘Karabağ Ermeniye mezar olacak’, welke woorden het hof feitelijk en, mede gelet op de door het hof als bewijs gebruikte verklaring van de verdachte ter terechtzitting, niet onbegrijpelijk heeft opgevat als in de Nederlandse vertaling te luiden: ‘Karabach zal het graf van de Armeniërs worden’ en, evenzeer niet onbegrijpelijk, de betekenis heeft gegeven dat zij zijn gericht tegen alle Armeniërs. Het hof heeft geoordeeld dat deze uitlating van de verdachte naar inhoud en strekking het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen Armeniërs wegens hun ras oplevert en dat zijn opzet hierop was gericht, waarbij het hof ook de in de bewijsoverwegingen nader omschreven context heeft betrokken. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is dan ook naar de eis der wet met redenen omkleed.