Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
14 februari 2020

Rechtspraak

Poging zware mishandeling noodweerexces. Commentaar bij Hoge Raad 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:195.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging tot zware mishandeling is bewezen verklaard, over de verwerping door het hof van het beroep op noodweerexces. Het hof heeft het vonnis dat in eerste aanleg is gewezen, bevestigd. In dat vonnis is ten aanzien van de bewijsvoering onder meer overwogen dat op grond van de bewijsmidden is vastgesteld, dat verder ook niet ter discussie staat, dat verdachte op 27 augustus 2015 in Ede het slachtoffer met een mes in zijn linkerschouder heeft gestoken.

Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard een keukenmes te hebben gepakt en de betrokkene heeft verklaard dat verdachte een vrij groot mes, van ongeveer 30 cm, in zijn handen had. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij wegrende toen hij door verdachte in zijn rug werd gestoken. Gelet op deze verklaring en de plek waar het slachtoffer is gestoken gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer in ieder geval in beweging was en zich had omgedraaid op het moment dat hij werd gestoken.

Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2019 heeft de raadsman van de verdachte daar aangevoerd:

‘Ik vind het vonnis van de rechtbank begrijpelijk waarbij de rechtbank stelt dat er sprake is van een noodweersituatie. Tussen de familie en de verdachte is al jaren sprake van een familietwist. In deze zaak is sprake van een aanrijding waarna de familie verhaal komt halen. De echtgenote van cliënt is de familie tegemoet getreden met een pepermolen/knuppel in haar hand. Vervolgens is zij daar door de familie geslagen en op de grond gevallen. Cliënt ziet dat zijn vrouw wordt afgetuigd en komt haar te hulp.

Cliënt was genoodzaakt zijn echtgenote te verdedigen tegen het geweld gepleegd door de broers. De rechtbank stelt echter dat de wijze van verdediging niet proportioneel is. Ik ben van mening dat zijn handelen wel proportioneel was. Cliënt staat tegenover twee grote kerels die zijn vrouw aan het aftuigen zijn en alleen de bedreiging met het mes is pas voldoende om de aftuiging te doen stoppen en dit is onder de gegeven omstandigheden proportioneel. Er is sprake van emoties en daarbij wordt mogelijk te ver gegaan. Ik vind het dus onbegrijpelijk dat het verweer, dat cliënt heeft gehandeld in een situatie van noodweerexces, door de rechtbank niet wordt gehonoreerd.

Primair verzoek ik uw hof cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging en subsidiair verzoek ik u het noodweerexces aan te nemen.’

In het door het hof bevestigde vonnis is het beroep op noodweerexces als volgt verworpen:

‘De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien geen sprake is van noodweer – sprake is van noodweerexces, nu verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden doordat zijn echtgenoot werd aangevallen en met een bebloed gezicht op de grond lag. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf of goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer met een mes gestoken en de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging overschreden.

Deze overschrijding van de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging kan enkel niet aan verdachte worden verweten indien dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in paniek was. Verdachte heeft echter bij de politie ook verklaard dat hij heeft gestoken omdat hij een einde wilde maken aan de ruzie. Daarna heeft verdachte zijn echtgenoot bij de auto weggetrokken, welke zij vernield had, en zijn zij naar boven gegaan. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken hetgeen aanduidt dat geen sprake is van een hevige gemoedsbeweging.’

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging vanwege de enkele omstandigheid dat de verdachte zich bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken om een einde te maken aan de ruzie, zonder nadere motivering die ontbreekt, in aanmerking genomen dat ‘bewust handelen’ niet zonder meer onverenigbaar is met ‘een hevige gemoedsbeweging’ als bedoeld in artikel 41 lid 2 Sr, niet begrijpelijk is.