Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
27 januari 2020

Rechtspraak

Lijkdelen in IJmeer: horen verdachte en medeverdachte als getuige.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen doodslag en medeplegen wegmaken van lijk, is bewezen verklaard, onder meer dat het hof ten onrechte de verklaringen van de medeverdachte tot het bewijs heeft gebezigd, nu het hof in strijd met artikel 6 EVRM die medeverdachte niet – naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de verdediging dan wel ambtshalve – ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft gehoord.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen ten aanzien van zaak A’ overwogen dat de door de medeverdachte afgelegde verklaringen samengevat inhouden dat de andere medeverdachte en verdachte door de Ierse politie gezocht werden en daarom naar Nederland zijn gekomen. Voordat ze naar Nederland zijn gekomen kende medeverdachte, verdachte wel en andere medeverdachte niet. Verdachte heeft de medeverdachte telefonisch gevraagd of de andere medeverdachte bij medeverdachte kon verblijven. Daarna is de andere medeverdachte als eerste naar Nederland gekomen. Enkele dagen later arriveerde verdachte. Ze verbleven bij medeverdachte in het appartement in Rotterdam. Dat appartement was eerder door het slachtoffer bewoond. De medeverdachte heeft verdachte en andere medeverdachte een van zijn telefoons in gebruik gegeven.

In het begin van de avond van 17 februari 2009 zijn de andere medeverdachte, de verdachte en de medeverdachte vanaf het appartement in Rotterdam naar Amsterdam gegaan en hebben daar de oom en tante van verdachte ontmoet met wie ze wat hebben gedronken. Ondertussen werd de medeverdachte gebeld door het slachtoffer met de vraag wat ze aan het doen waren. Vervolgens is afgesproken dat de drie naar Rotterdam zouden komen en ze het slachtoffer zouden ontmoeten bij het appartement in Rotterdam om daar wat te drinken en computerspelletjes te spelen.

Kort na aankomst in het appartement in Rotterdam is medeverdachte weggegaan om drank te kopen. Ongeveer 20 à 25 minuten later kwam hij terug en trof hij verdachte huilend aan de keukentafel aan. Verdachte vertelde medeverdachte dat er ruzie was ontstaan tussen hem en het slachtoffer. Het slachtoffer zou hem hebben gepest met zijn vriendin, waarop de verdachte tegen slachtoffer had gezegd dat hij tenminste geen kinderporno keek. Dit was een verwijzing naar de kinderporno die bij een eerdere aanhouding van slachtoffer op zijn computer zou zijn aangetroffen. De verdachte vertelde medeverdachte dat het slachtoffer toen heel boos werd en hij een mes pakte waarmee hij verdachte heeft aangevallen. De andere medeverdachte vulde dit verhaal van verdachte als volgt aan. De andere medeverdachte zag dat slachtoffer stak richting verdachte. Om verdachte te beschermen heeft de andere medeverdachte ook een mes gepakt en in de rug van slachtoffer gestoken. Vervolgens liet het slachtoffer zijn mes vallen dat is opgepakt door verdachte die daarmee slachtoffer in de nek stak. De medeverdachte heeft het lichaam van slachtoffer zien liggen in de badkamer en het afgedekt met een laken. De medeverdachte heeft een steekwond aan de hals van het slachtoffer gezien.

Later die avond zijn de drie mannen naar het appartement van het slachtoffer in Mijdrecht vertrokken in twee auto’s: de Audi van medeverdachte en de door het slachtoffer gehuurde en bij hem in gebruik zijnde VW Polo. Verdachte en andere medeverdachte hadden onder meer de nog werkende telefoon van slachtoffer meegenomen naar Mijdrecht. De medeverdachte wist dat die telefoon nog werkte omdat hij deze in het appartement in Rotterdam bij het lichaam van het slachtoffer heeft horen overgaan. De volgende dag heeft medeverdachte gezegd dat het lichaam van slachtoffer niet in Rotterdam kon blijven. De andere medeverdachte en verdachte hebben medeverdachte verteld dat verdachte het lichaam met een kettingzaag heeft gedeeld. Het lichaam is vervolgens in de VW Polo gelegd. Die werd geparkeerd in Mijdrecht. Op 23 februari 2009 zijn medeverdachte, de andere medeverdachte en verdachte naar het appartement in Rotterdam gegaan. Ze hebben het schoongemaakt en daarna hebben ze enkele spullen van slachtoffer meegenomen en verkocht aan een autohandelaar. Vervolgens is het drietal teruggegaan naar Mijdrecht. In de late avond zijn ze met twee auto’s naar Amsterdam gereden. De verdachte en andere medeverdachte reden in de VW Polo en zij hebben het lichaam in het water achtergelaten. De medeverdachte zelf stond op de uitkijk en moest de anderen waarschuwen als er politie aankwam. Daarna is de VW Polo door andere medeverdachte en verdachte ergens geparkeerd in de buurt van een station, zijn andere medeverdachte en verdachte bij medeverdachte in de Audi gestapt en zijn ze met elkaar naar Calais gereden. Daar zijn de drie mannen in de nacht van 23 op 24 februari 2009 op een ferry naar Engeland gestapt.

De medeverdachte heeft aan de recherche de plek aangewezen waar de lichaamsdelen te water zijn gelaten. Voor de recherche waren deze verklaringen van de medeverdachte aanleiding andere medeverdachte en verdachte als verdachten aan te merken.

Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte

Doorslaggevend technisch bewijs is in deze zaak niet voorhanden. Het komt voornamelijk aan op de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door medeverdachte afgelegde verklaringen en de geloofwaardigheid van (de verklaringen van) andere medeverdachte en verdachte. Daarbij geldt ten aanzien van de voor andere medeverdachte en verdachte belastende verklaringen van medeverdachte, inhoudende dat zij verantwoordelijk zijn voor de dood van slachtoffer, dat hij deze pas heeft afgelegd nadat hij van de tot dan toe bekende bevindingen van de Nederlandse politie op de hoogte was gekomen. Om die reden dient terughoudend te worden omgegaan met die verklaringen en moet worden bezien of deze in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. In dat licht is het volgende van belang.

Gebruik telefoonnummers

Van medeverdachte kan worden vastgesteld dat hij in de periode waarin hij in Nederland verbleef gebruikmaakte van een aantal telefoonnummers. Daarvan waren de nummers [2] intensief in gebruik in de maand februari 2009. De medeverdachte heeft verklaard dat hij aan andere medeverdachte en verdachte een telefoon heeft uitgeleend waarover beide verdachten volledig de beschikking hadden. De medeverdachte kan zich het bijbehorende telefoonnummer niet meer herinneren. Zowel andere medeverdachte als verdachte heeft verklaard dat zij wel eens een telefoon van medeverdachte hebben gebruikt. Het hof komt met de rechtbank tot de conclusie dat dit moet gaan om het nummer [2]. De simkaart met dit nummer is van 28 januari 2009 tot en met 24 februari 2009 geplaatst geweest in hetzelfde toestel.

Uit de vluchtgegevens van Air Lingus/KLM blijkt dat de andere medeverdachte op 7 februari 2009 van Dublin naar Schiphol is gevlogen. Daar werd hij opgehaald door medeverdachte. Diezelfde avond laat (8 februari 2009 om 00.19 uur) belde [2] uit naar het Ierse nummer [3]. Dat nummer is de destijds (ex-)vriendin van de andere medeverdachte. In de periode daarna is tussen beide nummers meer dan 200 maal sms- en belcontact, onder meer in de middag en avond van 17 februari en in de nacht en ochtend van 18 februari 2009. De (ex-)vriendin heeft verklaard dat [3] destijds waarschijnlijk haar nummer was omdat zij zich de laatste vier cijfers kan herinneren en dat zij in die periode maar met één persoon die in het buitenland verbleef telefonisch contact had, te weten de andere medeverdachte.

Het hof concludeert dat de andere medeverdachte vrijwel onmiddellijk na aankomst in Nederland op 7 februari 2009 de beschikking heeft gekregen over de telefoon waarin sinds 28 januari 2009 een simkaart met telefoonnummer [2] was geplaatst. Deze gevolgtrekking ondersteunt de verklaringen van medeverdachte. Ook verdachte heeft van deze telefoon gebruikgemaakt. De tante van verdachte, belde op 17 februari 2009 om 11.39 uur met het Ierse nummer [4] naar hetzelfde nummer [2] om met haar neef in Amsterdam af te spreken. Later die dag en de volgende nacht hebben zij met dezelfde nummers vaker contact met elkaar gehad. De verdachte heeft verklaard dat zijn tante hem gebeld heeft op het nummer waarmee hij eerder naar zijn vader had gebeld en dat hij die telefoon van medeverdachte in gebruik had gekregen. Hoewel andere medeverdachte en verdachte stellen zich niet meer te kunnen herinneren dat zij deze verschillende telefoongesprekken of -berichten hebben gevoerd of uitgewisseld, staat dat voor het hof vast, mede gelet op de momenten dat die contacten werden gelegd en omdat de belcontacten niet zelden meerdere seconden besloegen. De conclusie is dan ook dat deze telefoon in de periode 17 tot 24 februari 2009 door beiden, en met name door andere medeverdachte, werd gebruikt.

Van nummer [1] stelt het hof vast dat dit nummer in gebruik was bij medeverdachte. Eveneens staat vast dat slachtoffer de gebruiker was van telefoonnummer [5]. Met dit telefoonnummer, dat zich op dat moment bevindt in de nabijheid van het appartement in Rotterdam, werd op 17 februari 2009 om 20.15 uur een laatste uitgaande beweging gemaakt (sms-bericht). De zendmast die dan aangestraald wordt, staat te Rotterdam, op circa 255 meter afstand van het appartement in Rotterdam waar slachtoffer om het leven is gebracht.

Aanwezigheid plaats delict

Op basis van de gedetailleerde peilgegevens van nummers [2] en [1] komt het hof tot de conclusie dat de gebruikers daarvan, zijnde respectievelijk andere medeverdachte en verdachte ([2]) en medeverdachte ([1]), in de avond van 17 februari 2009 uitpeilen op een zendmast in Rotterdam, welke locatie zoals vermeld is gelegen in de omgeving van het appartement te Rotterdam waar slachtoffer om het leven is gebracht. Deze peilgegevens bevestigen de verklaring van medeverdachte dat zij na het bezoek aan de tante van de verdachte in Amsterdam die avond alle drie naar het appartement in Rotterdam zijn gegaan. De peilgegevens bevestigen eveneens dat de drie mannen in de late avond/nacht daarna naar het appartement in Mijdrecht zijn gereden en dat zij onderweg niet bij elkaar in één auto zaten; tussen de beide nummers is onderweg naar Mijdrecht contact geweest, hetgeen bevestigt dat men met twee auto’s (de Audi van medeverdachte en de VW Polo van slachtoffer) heeft gereden, zoals medeverdachte heeft verklaard, en weerspreekt dat men gedrieën in één auto reed, zoals andere medeverdachte en verdachte hebben verklaard.

De verklaringen van verdachte en andere medeverdachte, inhoudende dat beiden, direct na het bezoek aan verdachte’s tante en oom in Amsterdam, door medeverdachte zijn afgezet bij een stripclub in Rotterdam zijn niet aannemelijk gelet op diezelfde peilgegevens. Daaruit volgt immers dat de telefoon met nummer [2], in gebruik bij andere medeverdachte en verdachte, wel degelijk vanaf ongeveer 20.30 uur dezelfde zendmast aanstraalt als de bij slachtoffer in gebruik zijnde telefoon, terwijl van laatstgenoemde is vastgesteld dat hij via die zendmast om 20.15 uur een laatste teken van leven (een uitgaande sms) gaf voordat hij in het appartement is gedood. Het door verdachte en medeverdachte genoemde bezoek aan een stripclub is niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat die avond rond 22:07 uur telefooncontacten van respectievelijk 7 en 133 seconden hebben plaatsgevonden tussen het nummer [2] en het nummer van diens (ex-)vriendin. De peillocatie van [2] is dan respectievelijk Rotterdam en Delft. Ook dit weerspreekt een urenlang verblijf in een stripclub die avond.

Om 08.01 uur op 18 februari 2009, toen de drie verdachten de nacht hadden doorgebracht in het appartement in Mijdrecht, is met het telefoonnummer van slachtoffer [5], dat op dat moment aanstraalde op een zendmast daar in de buurt, ruim zeven minuten gebeld naar het nummer van de (ex-)vriendin. Vanaf diezelfde locatie belt [5] binnen een uur daarna driemaal een tot vijf minuten met het Ierse telefoonnummer eindigend op [6] en zendt daaraan ook een sms-bericht. Dat Ierse nummer [6] was toentertijd op naam gesteld van een andere ex-vriendin van de andere medeverdachte. Ten slotte belt [5] op 18 februari 2009 om 08.57 (30 sec.) en 08.58 uur (7 sec.) met twee andere Ierse nummers, toebehorende aan gebroeders. De andere betrokkene verklaart dat hij een bekende is van andere medeverdachte en verdachte. De andere medeverdachte heeft voor deze telefonische contacten geen plausibele verklaring gegeven. Het hof stelt dan ook vast dat deze door andere medeverdachte zijn verricht.

Zo stelt het hof vast dat andere medeverdachte vóór de dood van slachtoffer zeer frequent telefonisch of sms-contact met eerstgenoemde ex-vriendin had, terwijl hij daarbij het nummer [2] gebruikte. Daags na de dood van slachtoffer belde andere medeverdachte in korte tijd viermaal minutenlang met zijn ex-vriendinnen, gebruikmakend van de telefoon van het dan al gedode slachtoffer. Deze vaststelling bevestigt voorts de verklaring van medeverdachte omtrent het meenemen van de nog werkende telefoon van slachtoffer naar Mijdrecht door verdachte en andere medeverdachte. De nummers [2] en [1] peilden op 23 februari 2009, in de late avond, uit nabij de locatie waar het lichaam van het slachtoffer is achtergelaten. En het nummer [2], in gebruik bij andere medeverdachte en verdachte, peilde later op diezelfde avond tevens uit in de buurt van een straat te Amsterdam. In deze straat is de door slachtoffer gehuurde VW Polo aangetroffen. De auto heeft vanaf 24 februari 2009 verschillende parkeerboetes gekregen. De verklaring van verdachte en de andere medeverdachte dat zij de medeverdachte die dag ergens in Amsterdam moesten ophalen in zijn Audi, omdat medeverdachte toen de VW Polo aan iemand moest teruggegeven, acht het hof niet aannemelijk. Deze verklaring hebben zij voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd en is op geen enkele wijze onderbouwd, noch wordt zij ondersteund door resultaten van het opsporingsonderzoek.

Overige onderzoeksresultaten

Niet alleen wordt de verklaring van medeverdachte betreffende de aanwezigheid van verdachten op de plaats delict (zowel in Rotterdam als in Amsterdam) bevestigd door de peilgegevens, ook andere onderzoeksbevindingen bevestigen op onderdelen zijn verklaring. Zo worden de reisbewegingen – na de dood van slachtoffer – die door medeverdachte zijn geschetst ondersteund door de telefoonverplaatsingen (van Rotterdam naar Mijdrecht en omgekeerd, van Mijdrecht naar Amsterdam en van Amsterdam naar Frankrijk (Calais)), bevestigt een getuige het bezoek van Engelse mannen (in een Audi) aan zijn bedrijf van wie hij elektronische apparatuur heeft gekocht en bevat de stekker van de aangetroffen kettingzaag DNA-materiaal van verdachte. Het verslag van het NFI dat betrekking heeft op deze match met het DNA profiel van verdachte dateert bovendien van 13 mei 2015. Die datum is dus gelegen ver na de eerste voor verdachte en andere medeverdachte afgelegde belastende verklaring van medeverdachte.

Verdachte heeft verklaard dat hij de kettingzaag nooit heeft gezien. Volgens hem kan zijn DNA op de stekker terecht zijn gekomen doordat hij uit dezelfde kast als waarin de kettingzaag lag, een handdoek heeft gepakt, overigens zonder deze kettingzaag te hebben gezien. Verdachte heeft op 3 oktober 2014 in Ierland verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij een kettingzaag in het appartement in Rotterdam heeft gezien. Op dat moment was alleen nog bekend dat er op delen van die zaag bloed en DNA van slachtoffer was aangetroffen. Tijdens het politieverhoor in Nederland op 1 december 2015 is hem voorgehouden dat DNA afkomstig van verdachte op de zaag is aangetroffen en is hem gevraagd hoe dat kan. Verdachte heeft op zowel deze vraag als op overige vragen niet willen antwoorden. Tijdens het politieverhoor van 24 mei 2016 heeft verdachte, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

Vraag verbalisanten: Je hebt meerdere keren gezegd dat je geen zaag hebt gezien of hebt aangeraakt. Hoe komt jouw DNA dan op de zaag?

Antwoord verdachte: In mijn verklaring heb ik gezegd dat het mogelijk is dat er DNA op de zaag terecht is gekomen.

Vraag verbalisanten: Wat heb je precies gezegd?

Antwoord verdachte: Ik heb de zaag nooit gezien, dat heb ik gezegd. Maar als er handdoeken liggen zou ik aan de zaag gezeten kunnen hebben.

Verbalisanten: Pagina 36 van de in Ierland afgelegde verklaring bij de rechtbank, het deel over de zaag, wordt voorgelezen. Je zegt dat je je dat niet kan herinneren. Je hebt de foto van de zaag gezien, zoiets zie je niet over het hoofd. Kennelijk heb je er wel wat mee gedaan want je DNA is niet aan komen waaien.

Antwoord verdachte: Het ligt in de kast.

Verbalisanten: Dat zeg je nu, terwijl je hierover al vaker bent bevraagd en nu opeens ligt hij in de kast.

Antwoord verdachte: In de verklaring wordt voorgehouden dat hij in de kast lag, alleen heb ik die zaag nooit gezien. Je hoeft niet iets te zien om het aan te raken. Ik kan er gewoon geen antwoord op geven. Ik heb die zaag nooit gezien.

Ter terechtzitting in eerste aanleg op 6 april 2017 heeft verdachte verklaard: Misschien is mijn DNA-spoor op die kettingzaag terecht gekomen toen ik een handdoek uit diezelfde kast wilde halen waarbij ik per ongeluk de stekker van de zaag heb aangeraakt. Dat is de enige verklaring die ik daarvoor heb. Ik heb de kettingzaag nooit gezien.

Het rapport van het NFI waarin is opgenomen dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA- mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering van de stekker van de kettingzaag dateert van 13 mei 2015. Verdachte heeft daarover tijdens zijn verhoor op 1 december 2015 in Nederland niets willen verklaren. Een jaar later, op 24 mei 2016, heeft hij niet verklaard dat er handdoeken in de kast lagen maar alleen dat als deze er lagen, hij aan de zaag gezeten kan hebben. Op 6 april 2017, bijna twee jaar later, heeft verdachte verklaard hoe zijn DNA-spoor misschien op de kettingzaag terecht is gekomen. Het hof vindt deze verklaring voor de aanwezigheid van het DNA-materiaal van verdachte volstrekt onaannemelijk, gelet op de omvang van de aangetroffen kettingzaag, de plaats waar deze is aangetroffen en het moment waarop verdachte deze verklaring heeft afgelegd. Er zijn sporen van het slachtoffer op de kettingzaag aangetroffen. Ook zijn er op de kettingzaag sporen van textiel aangetroffen die overeenkomen met de stoffen waarin de lichaamsdelen van slachtoffer waren gewikkeld. De medeverdachte heeft verklaard dat hij van verdachte heeft gehoord dat de laatste het lichaam van slachtoffer met een kettingzaag heeft gedeeld en dat die kettingzaag na de dood van slachtoffer met dat doel is aangeschaft. Die verklaring van medeverdachte wordt (deels) ondersteund door de aangetroffen sporen, alsmede door de vaststelling van de patholoog-anatoom dat het botletsel van slachtoffer op de plaatsen waar diens lichaam is gedeeld, past bij zaagsneden.

Gelet op dit alles kan het niet anders dan dat de aangetroffen kettingzaag is gebruikt bij het in stukken delen van het lichaam van slachtoffer, bij welke gelegenheid verdachte zijn DNA op de stekker heeft achtergelaten. Bovendien maakt het aantreffen van DNA van zowel slachtoffer als verdachte op deze kettingzaag volstrekt onaannemelijk en zelfs ongeloofwaardig dat de laatste, zoals hij steeds heeft verklaard, slachtoffer nooit heeft ontmoet noch iets met diens dood, diens stoffelijk overschot of het wegmaken daarvan te maken heeft gehad.

De verklaringen van medeverdachte dat verdachte en andere medeverdachte verantwoordelijk zijn voor de dood van slachtoffer worden, zoals uiteengezet, op vele belangrijke punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaringen van verdachte en andere medeverdachte daarentegen, vinden in overige bewijsmiddelen juist weerlegging.

Voor de verklaring van medeverdachte dat hij het appartement in Rotterdam in de avond van 17 februari 2009 ongeveer 20 à 25 minuten heeft verlaten om drank en sigaretten te kopen, om bij terugkomst verdachte en andere medeverdachte bij het zieltogende slachtoffer aan te treffen is geen objectieve bevestiging gevonden. Van de telefoon die medeverdachte destijds in gebruik had ([1]) zijn tussen 19.10 uur en 23.40 uur op 17 februari 2009 geen locatiegegevens bekend. Dit zou kunnen betekenen dat medeverdachte’s telefoon gedurende deze periode niet ingeschakeld is geweest, maar het kan ook betekenen dat hij toen eenvoudigweg niet gebeld heeft of is. Het ontbreken van peilgegevens levert dan ook noch een ontkrachting noch een ondersteuning op voor de verklaring van medeverdachte op dit punt. Het hof verbindt aan het gebrek aan steun voor dit onderdeel van de verklaring van medeverdachte dan ook niet de gevolgtrekking dat daarmee de verklaring in haar geheel onbetrouwbaar is.

Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen die medeverdachte heeft afgelegd, die zoals hiervoor overwogen op belangrijke punten ondersteuning vinden in andere objectieve bewijsmiddelen, als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Het hof zal om die reden deze voor de verdachten belastende verklaringen bezigen tot het bewijs.

De door andere medeverdachte en verdachte afgelegde verklaringen omtrent hun afwezigheid in het appartement in Rotterdam die avond, overtuigen bepaald niet. De telefoon die bij andere medeverdachte en verdachte in gebruik was ([2]), bevond zich op 17 februari 2009 vanaf ongeveer 20.29 uur tot ongeveer 01.24 uur (op 18 februari 2009), met uitzondering van de tijdsperioden tussen 21.59 en 22.31 (32 minuten), tussen 22.37 en 22.58 (21 minuten) en tussen 23.50 en 00.53 uur (op 18 februari 2009, 63 minuten), steeds in of nabij het appartement in Rotterdam. In die tijdsspannen is via nummer [2] telefonisch contact geweest met eerstgenoemde ex-vriendin en met verdachte’s tante. Dit alles maakt volstrekt onaannemelijk dat verdachte en andere medeverdachte, zoals zij hebben verklaard, niet alleen niet meer bij dat appartement zijn geweest na terugkomst van de ontmoeting met verdachte’s tante in Amsterdam, maar ook dat zij gezamenlijk uren in een stripclub elders in Rotterdam hebben doorgebracht.

Het hof acht op grond van al het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de andere medeverdachte zich op 17 februari 2009 te Rotterdam samen schuldig hebben gemaakt aan doodslag op het slachtoffer. Het slachtoffer is daarbij meermalen met een mes in de rug gestoken en ter hoogte van de hals gestoken en hij heeft (afweer)letsels opgelopen aan de binnenzijde van de linkerhand. Ten aanzien van de steekwond die de medeverdachte stelt te hebben gezien ter hoogte van slachtoffers hals merkt het hof nog op dat de sectiebevindingen deze geenszins uitsluiten, gelet op het gegeven dat de romp en het hoofd ten tijde van de sectie van elkaar gescheiden waren en de hals zich in het klievingsvlak bevond.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen ten aanzien van zaak B’ overwogen dat voor het hof vaststaat dat verdachte samen met medeverdachten het stoffelijk overschot van slachtoffer met een kettingzaag in stukken heeft gedeeld, het in de auto heeft vervoerd naar Mijdrecht en uiteindelijk naar Amsterdam en het daar heeft weggemaakt in het IJmeer, zodat het in zaak B ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Hiervoor is van belang dat medeverdachte heeft verklaard dat het lichaam van slachtoffer door verdachte met een kettingzaag in stukken is gedeeld en op enig moment daarna naar Mijdrecht en uiteindelijk naar Amsterdam is vervoerd door andere medeverdachte en verdachte in de VW Polo. De medeverdachte reed achter de beide mannen aan in de Audi. De andere medeverdachte en verdachte hebben het lichaam van slachtoffer in het water gelaten. De medeverdachte stond op de uitkijk. Daarna hebben ze de VW Polo geparkeerd en zijn ze met z’n drieën in de Audi naar Frankrijk gereden.

Deze verklaring van medeverdachte wordt ondersteund door de peilgegevens van de bij de verdachten in gebruik zijnde telefoons en de – op grond daarvan vast te stellen – onderlinge, telefonische contacten en telefoonverplaatsingen. Dat maakt dit onderdeel van zijn verklaring betrouwbaar. Hierbij weegt mee dat medeverdachte heeft erkend bij dit feit betrokken te zijn geweest.

De nummers [1] en [2] peilden op 23 februari 2009 tussen 23:17 uur en 23:46 uur uit in de omgeving bepaalde straten te Amsterdam. Het nummer [2] belde tussen die tijdstippen drie maal naar het nummer [1]. Het nummer [2] peilde vervolgens om 23.52 uur uit in de omgeving waar de VW Polo is achtergelaten. Direct daarna verplaatste het nummer zich in de richting van België/Frankrijk. Daaruit leidt het hof af dat degenen die de telefoons met de nummers [1] en [2] in hun bezit hadden op het moment dat ze richting Frankrijk reden, dezelfde personen waren als degenen die de telefoons op die straten in hun bezit hadden, namelijk andere medeverdachte, verdachte en medeverdachte. Dat strookt ook met de bewegingen van die telefoons eerder op de avond, te weten van Mijdrecht, waar de verdachten met z’n drieën verbleven, naar Amsterdam.

Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte, andere medeverdachte en medeverdachte alle drie op 23 februari 2009 tussen 23.17 uur en 23.46 uur aanwezig waren op de plaats waar het lichaam van slachtoffer is weggemaakt.

Daaraan is, zoals bij zaak A is overwogen, het volgende voorafgegaan. Het slachtoffer is zes dagen eerder, op 17 februari 2009, door andere medeverdachte en verdachte om het leven gebracht in het appartement in Rotterdam. Vervolgens heeft medeverdachte tegen andere medeverdachte en verdachte gezegd dat het lichaam van slachtoffer niet in het appartement Rotterdam kon blijven. In de dagen tussen 17 februari 2009 en 24 februari 2009 zijn de verdachten vervolgens vaak bij elkaar geweest. Ze zijn gezamenlijk naar Rotterdam gegaan om het appartement in Rotterdam schoon te maken en om spullen van slachtoffer te verkopen en ze hebben met elkaar het lichaam van slachtoffer verbórgen gehouden en weggemaakt.

Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten in de periode van 17 tot en met 23 februari 2009 erop gericht waren gezamenlijk het lichaam van slachtoffer te verbergen, weg te voeren en weg te maken, dit alles met het oogmerk om het overlijden van slachtoffer en/of de gewelddadige doodsoorzaak te verhelen en om aan strafvervolging te ontkomen. Het hof overweegt daarbij dat alle drie de verdachten bewust niet de autoriteiten hebben ingelicht en daarmee het door artikel 151 Sr beschermde belang hebben geschonden.

De Hoge Raad overweegt dat de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaringen van medeverdachte, kort gezegd, inhouden dat verdachte en andere medeverdachte in een appartement in Rotterdam aanwezig waren op het tijdstip in de avond van 17 februari 2009, dat aldaar slachtoffer om het leven is gebracht, en dat zij voor diens dood verantwoordelijk zijn. De Hoge Raad overweegt dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 en 6 april en 7 mei 2018 de raadslieden van verdachte aldaar, voor zover hier van belang, hebben aangevoerd:

- overeenkomstig de aan het hof overgelegde pleitaantekeningen:

‘19. De verdediging volgt verder ook de lijn van de rechtbank daar waar het gaat om de ontzenuwende verklaring: “is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zoveel overtuigend bewijs tegen deze twee verdachten dat bij gebreke van een dat bewijs ontzenuwende verklaring het niet anders kan zijn dat...”

20. (...) Volgt u de lijn van de rechtbank niet, maar de lijn van het OM, dan zal de verdediging u meer subsidiair verzoeken de zaak aan te houden zodat cliënt naar Nederland kan afreizen en uw hof vragen aan hem kan stellen. Ook verzoekt de verdediging in dat geval andere medeverdachte als getuige te horen. Datzelfde geldt voor medeverdachte nu het HB is ingetrokken.

Meer subsidiair; voorwaardelijk verzoek

161. Als uw hof niet de lijn van de rechtbank volgt, dan is dat nieuw voor de verdediging. In dat geval verzoek ik u meer subsidiair dat de zaak wordt aangehouden: om cliënt te horen. Maar medeverdachten. De situatie van laatstgenoemde is anders nu zijn zaak t.a.v. dit feit onherroepelijk is.

162. We zullen indien uw hof het voorwaardelijk verzoek zal toewijzen naar alle opties dienen te kijken om het horen van cliënt en medeverdachten mogelijk te maken.’

- in aanvulling op die pleitaantekeningen:

‘Ik verzoek ook om medeverdachten te horen. Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek om medeverdachte als getuige te horen wijs ik het hof erop dat de vrijspraak van het in zijn zaak onder A ten laste gelegde inmiddels onherroepelijk is.’

De Hoge Raad overweegt dat de bestreden uitspraak onder meer inhoudt:

‘Voorwaardelijke (getuigen)verzoeken verdediging

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de zaak aan te houden om verdachte te horen en om medeverdachten als getuige te (doen) horen, indien het hof van oordeel is dat er tegen verdachte bewijs voorligt dat een ontzenuwende verklaring van hem verlangt. Ten aanzien van het verzoek tot het (doen) horen van medeverdachte heeft de raadsman betoogd dat diens situatie nu anders is, omdat hij onherroepelijk is vrijgesproken voor de moord/doodslag op slachtoffer en hem op dat punt geen beroep op zijn verschoningsrecht toekomt. Het hof overweegt dat, gelet op hetgeen ten aanzien van de rol van verdachte is overwogen, aan de voorwaarde van de verzoeken is voldaan. Het hof is van oordeel dat de verzoeken door de verdediging onvoldoende zijn onderbouwd. Het moment waarop de raadsman de getuigenverzoeken heeft gedaan maakt bovendien dat het hof deze beoordeelt aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Voor het verzoek tot het horen van medeverdachte als getuige geldt daarbij dat hij reeds door de rechter-commissaris, in aanwezigheid van de verdediging, is gehoord. Het hof acht het niet noodzakelijk dat medeverdachten als getuige worden gehoord. De onherroepelijkheid in de zaak van medeverdachte doet daaraan niet af. Deze verzoeken worden daarom afgewezen.’

De Hoge Raad overweegt dat de klacht allereerst over het oordeel van het hof klaagt dat het verzoek van de verdediging om medeverdachte opnieuw te (doen) horen, ontoereikend onderbouwd is. De Hoge Raad oordeelt dat die klacht echter geen bespreking behoeft, omdat het hof de afwijzing van het verzoek tot het opnieuw horen van de medeverdachte niet uitsluitend op die grond heeft doen rusten. Het hof heeft die afwijzing tevens doen steunen op de – in het licht van artikel 315m lid 1 Sv zelfstandig dragende – grond dat het opnieuw (doen) horen van medeverdachte niet noodzakelijk is.

Voor zover de klacht zich tegen het oordeel van het hof dat deze noodzaak ontbreekt, keert, leent het zich voor gezamenlijke bespreking met het in de klacht aangevoerde over het gebruik van de verklaringen van medeverdachte voor het bewijs. De Hoge Raad haalt ECLI:NL:HR:2018:1943 aan en overweegt dat het hof bij de bewijswaardering tot uitgangspunt heeft genomen dat terughoudend dient te worden omgegaan met de verklaringen van medeverdachte en dat deze moeten worden bezien in samenhang met andere bewijsmiddelen. Het hof heeft in dat verband uitvoerig gemotiveerd dat en waarom het de voor het bewijs gebruikte verklaringen van medeverdachte betrouwbaar acht. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de steun die voor de verklaringen van medeverdachte kan worden gevonden in objectieve bevindingen die uit andere bewijsmiddelen blijken, in het bijzonder wat betreft nummers die bij verdachte en mededader in gebruik zijn geweest – waaronder ook het nummer van slachtoffer – in de periode van kort voor tot kort na het bewezen verklaarde, de met betrekking tot deze telefoonnummers beschikbare zendmast- en peilgegevens alsmede de sms- en belcontacten die met die telefoonnummers hebben plaatsgevonden. Die bevindingen bevestigen, zo heeft het hof vastgesteld, de aanwezigheid van verdachte en mededader op de plaats van het delict alsook de reisbewegingen zoals deze in de verklaringen van medeverdachte naar voren komen. Voorts heeft het hof in de bewijsvoering betrokken dat DNA-materiaal van verdachte is aantroffen op de stekker van de kettingzaag die is gebruikt bij het in stukken delen van het lichaam van het slachtoffer. Daarbij heeft het hof overwogen dat de verklaring van verdachte dat hij de stekker van de kettingzaag per ongeluk heeft aangeraakt en dat hij, anders dan door medeverdachte is verklaard, niets te maken heeft gehad met (het wegmaken van) het stoffelijke overschot van slachtoffer, niet aannemelijk is geworden. Mede aan de hand van de hiervoor genoemde telecommunicatiegegevens heeft het hof voorts geoordeeld dat de ontkennende verklaringen van verdachte en andere mededader – onder meer inhoudende dat zij de desbetreffende avond elders in Rotterdam een stripclub hebben bezocht en gedurende die avond niet in dat appartement zijn geweest – weerlegging vinden in de bewijsmiddelen. Tot slot heeft het hof vastgesteld dat voor de verklaring van medeverdachte dat hij het appartement in Rotterdam in de avond van 17 februari 2009 ongeveer 20 à 25 minuten heeft verlaten om drank en sigaretten te kopen, geen objectieve bevestiging kan worden gevonden. Het hof heeft daaromtrent overwogen dat de verklaring van medeverdachte op dit punt wordt ontkracht noch bevestigd door peilgegevens. Op grond van al wat is weergegeven heeft het hof, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, geoordeeld dat de verklaringen van medeverdachte dat verdachte en mededader verantwoordelijk zijn voor de dood van slachtoffer, op belangrijke punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat de verklaringen van verdachte en mededader in de overige bewijsmiddelen weerlegging vinden.

De Hoge Raad overweegt dat het hof geoordeeld heeft dat de noodzaak voor het opnieuw (doen) horen van medeverdachte als getuige ontbreekt, omdat medeverdachte reeds in eerste aanleg in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris is gehoord. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, gelet op de steun die de verklaringen van medeverdachte vinden in andere bewijsmiddelen, mede in aanmerking genomen dat door de verdediging niet concreet is aangegeven waarover medeverdachte nader zou moeten worden bevraagd, niet onbegrijpelijk is. Het niet opnieuw (doen) horen van medeverdachte als getuige staat, ook in het licht van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, evenmin in de weg aan het gebruik van de verklaringen van medeverdachte voor het bewijs door het hof. Met de motivering van het hof dat de tegenover de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van medeverdachte steun vinden in andere bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte en mededader worden weerlegd in de overige bewijsmiddelen, heeft het hof immers genoegzaam de redenen opgegeven waarom het, anders dan de rechtbank, de verklaringen van medeverdachte betrouwbaar acht. (Zie ook: SR-2020-0022.)