Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
22 januari 2020

Rechtspraak

Valsheid in geschrifte als bedoeld in artikel 225 Sr volgt niet uit bewezenverklaring.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van witwassen en meermalen medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, is bewezen verklaard, dat het bewezen verklaarde valsheid in geschrift, voor zover dat betrekking heeft op het antedateren van een aantal geschriften, niet uit de door het hof gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid.

Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts onder het kopje ‘Algemeen’ overwogen dat naar aanleiding van frauduleuze overboekingen via een beleggingsrekening bij de ABN Amro‑bank een onderzoek gestart werd in mei 2010. Uit dit onderzoek bleek dat een deel van het weggenomen geld was overgemaakt naar de rekening van [B]. Na verloop van tijd werd de verdachte als verdachte aangemerkt, nadat was gebleken dat op 16 april 2010 een bedrag van € 175.000 van [B] was overgemaakt naar de rekening van de verdachte. De verdachte verklaarde hierover dat dit geldbedrag werd overgemaakt in verband met de verkoop van zijn [E] aan [B]. Bij de aankoop zou de medeverdachte zijn opgetreden als gemachtigde van [B]. Volgens de verklaring van de verdachte werd de verkoopovereenkomst kort na het ondertekenen herroepen, waarna de verdachte de koopsom minus het in het contract opgenomen boetebeding (te weten 18% van de koopsom) contant zou hebben terugbetaald aan de medeverdachte. Bij een doorzoeking bij de verdachte werd een verkoopovereenkomst van [E] aangetroffen, die was ondertekend door de verdachte en de medeverdachte. Tevens werd een kwitantie van € 143.500 (€ 175.000 minus 18%) met opschrift ‘Inzake [E] teruggave Inzake [B]’ aangetroffen. Daarnaast werden drie brieven met respectievelijk de data 18, 23 en 28 april 2010 van de medeverdachte aan de verdachte gevonden, die betrekking hadden op de herroeping van genoemde koopovereenkomst en het terugbetalen van € 143.500.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen waarbij en waartoe deze verkoopovereenkomst (en alle andere documenten die hierop betrekking hebben) pas achteraf zijn opgesteld om het criminele geld een legale herkomst te geven.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof dat de op de door de verdachte ondertekende verkoopovereenkomst staat ‘29 maart 2010’ en op bij hem thuis aangetroffen brieven staan de data 18 april 2010, 23 april 2010 en 28 april 2010. De verdachte verklaart dat hij enkele dagen nadat de overeenkomst zou zijn gesloten, te weten op 29 maart 2010, de aanmaningsbriefjes ontvangen heeft. Uit onderzoek door de politie aan de computer van de medeverdachte volgt echter dat voornoemde brieven niet zijn opgemaakt op de daarop vermelde data, maar op 9 en 10 mei 2010. In het licht van deze objectieve onderzoeksresultaten over het opmaken van de brieven is hetgeen de verdachte heeft verklaard over de data ongeloofwaardig, te meer in het licht van de overige nog te bespreken omstandigheden. Het hof acht dan ook bewezen dat de verkoopovereenkomst en alle voornoemde brieven geantedateerd zijn.

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat door de politie enkel autoherstelbestanden zijn aangetroffen in de computer van de medeverdachte. Aangezien de originele bestanden niet zijn aangetroffen en niets is geverbaliseerd over de instellingen – met betrekking tot autoherstelbestanden – van de computer van de medeverdachte, kan uit de metadata van de autoherstelbestanden niet de conclusie worden getrokken dat deze ‘pas’ op 9 en 10 mei 2010 zijn opgemaakt, omdat het mogelijk is dat de bestanden op een andere computer zijn gemaakt en later op de doorzochte computer zijn opgeslagen.

Het hof overweegt dat het verweer dat de documenten in maart 2010 zouden zijn gemaakt op een andere computer, en pas in mei 2010 op de doorzochte computer zouden zijn opgeslagen waarbij de onderhavige autoherstelbestanden zijn gecreëerd verworpen wordt, niet alleen omdat de verwerping reeds ligt besloten in hetgeen hiervoor is overwogen, maar ook omdat in de verklaringen van de medeverdachte geen steun kan worden gevonden voor deze (blote) stelling van de raadsvrouw. Integendeel, de medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de documenten heeft aangemaakt op zijn werkcomputer en daar naderhand niet iets aan heeft veranderd. Nu vaststaat dat de verkoopovereenkomst en brieven zijn opgemaakt nadat het geldbedrag is overgemaakt, leidt dit tot de conclusie dat achteraf een papieren werkelijkheid is geconstrueerd, waaraan de verdachte heeft meegewerkt. Aangenomen kan dan ook worden dat de verdachte wetenschap had van – en dus opzet had op – het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde overeenkomst en tot het opzettelijk voorhanden hebben van de in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde stukken teneinde tot bewijs van enig feit te dienen.

De Hoge Raad overweegt dat de door het hof genoemde verklaring van de medeverdachte, waarnaar het hof overeenkomstig ECLI:NL:HR:2007:BA5851, met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft verwezen, (inclusief de aan de verklaringen voorafgaande vragen) inhouden:

‘Die computer in uw werkkamer, is dat uw werkcomputer?

Ja.

De contracten die wij u gisteren hebben getoond en waarvan u zei dat u die had opgemaakt, heeft u die ook op deze computer gemaakt?

Jazeker.

(...)

U heeft verklaard dat u de contracten voor de verkoop van de twee zaken op 26 maart 2010 heeft gemaakt. Uit de getoonde documenten blijkt echter dat deze contracten pas op 10 mei zijn opgemaakt. Tevens blijkt uit onderzoek van uw computer dat u op 9 mei 2010 en 12 mei 2010 nog wat veranderd heeft aan deze documenten. Wat vindt u daarvan?

Ik heb daar geen antwoord op. Het is mij ook duister hoe dat kan. Ik blijf erbij dat ik de contracten heb opgemaakt in maart en bij mijn weten heb ik daar naderhand niet iets aan veranderd.’

De Hoge Raad overweegt dat de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de valsheid of vervalsing mede hieruit bestond dat de opmaakdata van de verkoopovereenkomst en de brieven ‘zijn geantedateerd’, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het hof gebezigde bewijsvoering. De enkele uit het bewijsmiddel blijkende omstandigheid met betrekking tot de drie in de bewezenverklaring genoemde brieven dat de betreffende herstelbestanden ‘waarschijnlijk op 9 en 10 mei 2010 zijn aangemaakt’ volstaat daartoe niet. De bewezenverklaring vindt op het bestreden onderdeel ook geen steun in de verklaringen van de medeverdachte, nu daaruit niet zonder meer volgt dat onder ‘de contracten’ (mede) de drie in de bewezenverklaring genoemde brieven moeten worden begrepen, noch dat de verkoopovereenkomst is geantedateerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten hierover terecht zijn. De Hoge Raad oordeelt dat dat evenwel niet tot cassatie behoeft te leiden, in aanmerking genomen dat, indien het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring van feit 2 vervalt, de aard en de ernst van wat is bewezen verklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het bewezen verklaarde ongewijzigd blijft.