Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
4 december 2019

Rechtspraak

Voorwaardelijk opzet op bewegen tot ontuchtige handelingen.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen/van hem te dulden, meermalen gepleegd is bewezen verklaard, dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.

Het hof heeft voorts ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat de verdachte heeft erkend dat de seksuele handelingen met aangeefster zoals in de tenlastelegging genoemd plaatsgevonden hebben in de ten laste gelegde periode. Verdachte stelt evenwel dat de handelingen met wederzijds goedvinden hebben plaatsgevonden binnen een gelijkwaardige relatie tussen hem en aangeefster. Van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is volgens hem geen sprake, terwijl de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden evenmin ontuchtig zijn. Het hof is echter van oordeel dat wel degelijk sprake was van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en dat verdachte aangeefster daardoor opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Het hof is daarbij van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen ontuchtige handelingen zijn. Het hof onderbouwt dit als volgt.

Op basis van de stukken en de behandeling ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte 22 jaar ouder is dan aangeefster. Van augustus 2009 tot mei 2013 was verdachte aangeefsters handbalcoach. Tussen verdachte en aangeefster is in die periode een vriendschap ontstaan. Op enig moment, aangeefster was toen net 16 jaar, is er een seksuele relatie tussen verdachte een aangeefster ontstaan. Aangeefster was een jong, kwetsbaar meisje, dat onder meer kampte met een eetstoornis. Zij had ook een moeizame relatie met haar ouders. Verdachte was, ook al voordat sprake was van seksuele gedragingen tussen beiden, op de hoogte van deze kwetsbaarheid van aangeefster. Aangeefster besprak haar problemen met verdachte. Ook is hij met haar meegegaan naar een intakegesprek bij haar behandelcentrum PsyQ. Naar eigen zeggen heeft hij contact opgenomen met aangeefsters ouders om te vragen of zij er mee akkoord gingen dat hij mee ging naar de intake, omdat aangeefster daar liever hem dan haar ouders bij wilde hebben. Verdachte was aldus een vertrouwenspersoon voor aangeefster. Uit niets blijkt dat ook verdachte zijn eventuele problemen of gedachtes met aangeefster besprak; er was op dat punt sprake van eenrichtingsverkeer. Uit de verklaring van aangeefster, ondersteund door de inhoud van e-mailberichten en chatberichten in het dossier, maakt het hof op dat aangeefster tegen verdachte opkeek en dat zij bang was zijn vriendschap te verliezen.

Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er sprake was van een overwicht bij verdachte. Verdachte had zich hiervan bewust moeten zijn en hij heeft minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit overwicht aangeefster heeft bewogen tot het aangaan en in stand houden van de seksuele relatie en bij het dulden en plegen van de ten laste gelegde seksuele handelingen. De omstandigheden waaronder de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden maken ook dat sprake is van ontuchtige handelingen. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat verdachte door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht aangeefster heeft bewogen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Van een gelijkwaardige relatie was als gezegd naar het oordeel van het hof geen sprake. Dat verdachte op enig moment feitelijk niet meer de handbaltrainer van aangeefster was, maakt dit niet anders.

De Hoge Raad overweegt dat het hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld dat de verdachte, die 22 jaar ouder is dan het slachtoffer, de in de bewezenverklaring genoemde ontuchtige handelingen heeft verricht. De seksuele relatie is ontstaan toen de verdachte de handbalcoach was van het slachtoffer en zij 16 jaar oud was. Het slachtoffer was een jong, kwetsbaar meisje, dat kampte met een eetstoornis en een moeizame relatie had met haar ouders. De verdachte was van deze kwetsbaarheid op de hoogte. Het slachtoffer besprak haar problemen met de verdachte. Hij fungeerde als vertrouwenspersoon voor het slachtoffer en hij is onder meer met haar meegegaan naar een intakegesprek bij het centrum PsyQ waar zij werd behandeld, omdat het slachtoffer hem liever daarbij wilde hebben dan haar ouders. Het slachtoffer keek tegen de verdachte op en was bang zijn vriendschap te verliezen; van een gelijkwaardige relatie was geen sprake. Zij durfde niet te zeggen dat de verdachte moest stoppen met seksuele handelingen; zij was bang dat hij haar zou laten vallen en zij alleen zou zijn. Aan deze feiten en omstandigheden heeft het hof de gevolgtrekking verbonden – en ook kunnen verbinden – dat sprake was van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bij de verdachte op het slachtoffer.

De Hoge Raad haalt artikel 248a Sr, zoals deze luidde ten tijde van de bewezenverklaring aan en overweegt dat van het in deze bepaling door het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband sprake is als voldoende aannemelijk is dat een persoon mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding is overgegaan tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1013). Daarnaast is voor strafbaarheid vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het bewegen ontuchtige handelingen te plegen of dulden. Indien de tenlastelegging is toegesneden op het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte, kan het opzettelijk bewegen niet worden bewezen verklaard indien aannemelijk wordt dat – ook al had de verdachte feitelijk zodanig overwicht – hij zich niet ervan bewust was dat dit overwicht (mede) van invloed was op het door de betreffende persoon plegen of dulden van ontuchtige handelingen.

De Hoge Raad overweegt dat het hof bewezen verklaard heeft dat de verdachte, kort gezegd, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht opzettelijk de aangeefster heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van de verdachte te dulden. Gelet op de bewijsvoering – in het bijzonder de vaststellingen dat de verdachte wist van de kwetsbaarheid van het slachtoffer en dat zij haar problemen met de verdachte, haar 22 jaar oudere handbalcoach, besprak – alsmede de verklaring van de aangeefster dat de verdachte tegen haar had gezegd dat hij in het Wetboek van Strafrecht had opgezocht dat zij vanaf 17 jaar seksueel meerderjarig was en hij dan niet ervoor gestraft zou kunnen worden en dat zij zich beter kon uitschrijven bij de handbal omdat hij dan niet erop aangekeken zou worden dat hij haar trainer was, heeft het hof kennelijk geoordeeld dat het bedoelde geval waarin het opzettelijk bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte niet kan worden bewezenverklaard, zich niet heeft voorgedaan. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en niet onbegrijpelijk is. In het licht van de bewijsvoering als geheel doet daaraan niet af de enkele door het hof gebruikte frase dat de verdachte zich van zijn overwicht bewust had moeten zijn.