Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
20 november 2019

Rechtspraak

Noodweer: proportionaliteit gekozen verdedigingsmiddel.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging doodslag is bewezen verklaard, over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover van belang, het volgende in:

‘Client kon feitelijk geen kant op ten tijde van de ruzie. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat laatstgenoemde cliënt bij de nek/keel vast had en naar achteren duwde; dit was voor cliënt steeds naar achteren en kon kennelijk geen beweging naar voren maken. Vervolgens is hij in afwachting van getuige kennelijk terug naar de tuin gegaan en naast het slachtoffer gaan zitten. Kort daarna vliegt het slachtoffer cliënt aan.

Proportionaliteit handelen

Client had een mes op zak. Dat had hij vaker bij zich uit stoerheid. Dat gegeven staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer. Getuigen zeggen dat hij het mes eerder die avond uit stoerheid liet zien. Hij heeft daarmee niet gedreigd of gezwaaid richting aangever. Hij heeft dat mes nooit willen gebruiken. Op het moment dat cliënt onverhoeds en op agressieve wijze werd aangevallen zag hij kans om met 1 hand zijn mes te pakken met de intentie om daarmee af te weren. Hij heeft geprobeerd aangever weg te duwen. Dit bleef hij proberen omdat aangever (blijkens zijn eigen verklaring) niet losliet. Client is geslagen en bij zijn keel gepakt en is door de hele tuin gesleurd. Op dat moment kon hij niet anders dan met het mes afweren. Dat hij op dat moment wild om zich heen is gaan steken, kan niet afgeleid worden uit de verklaringen van getuigen. Voor cliënt waren het op dat moment afwerende bewegingen met zijn hand. Dat hij daarbij aangever een aantal maal geraakt heeft vindt hij zeer spijtig en heeft hij nooit gewild.

Een dergelijke wijze van verdedigen is in de gegeven situatie proportioneel. Een lichter middel was niet voldoende, bijvoorbeeld slaan met de vuist, nu zelfs het hanteren van het mes aangever niet tot stoppen kon brengen. Aangever verklaart dat hij weinig voelde (door drank en drugs) en dat cliënt niet hard sloeg. De foto's en de schade aan de kleding vertellen dat cliënt niet continu hard heeft geduwd maar waarschijnlijk het slachtoffer steeds in zijn mes is gelopen.’

Het hof heeft het verweer verworpen onder de overweging dat het − evenals de rechtbank – uitgaat van de verklaring van verdachte over de feitelijke gang van zaken, nu die verklaring op een aantal punten door de verklaring van aangever en getuigen wordt ondersteund. Het stelt op grond daarvan vast dat het slachtoffer op verdachte afliep, hem bij zijn lichaam pakte, hem vasthield, hem duwde en sloeg tegen zijn lichaam en hoofd. Verdachte heeft vervolgens een mes gepakt uit zijn broekzak. Verdachte heeft het slachtoffer, terwijl die het slachtoffer hem vasthield, meermalen met het mes in zijn bovenlichaam gestoken.

Met de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat de gedragingen van slachtoffer kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte. Verdachte werd vastgehouden en werd ondertussen geslagen en geduwd in de richting van de hoek van de omheinde tuin. Er was voor verdachte geen redelijke en reële mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken, zo blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting. Verdediging was dus noodzakelijk. Echter, de gekozen gedraging van verdachte als verdedigingsmiddel – het steken met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer – staat naar het oordeel van het hof niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Immers, de aanranding bestond uit het slaan met blote handen of vuisten. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door in deze situatie meteen naar zijn mes te grijpen. De verdediging stelt wel dat een lichter middel niet voldoende was, maar gesteld noch gebleken is dat de verdachte een lichter middel heeft toegepast. Van de zijde van de verdediging is gesteld dat er sprake is van wegduwen, maar voor zover daarvan sprake is geweest gebeurde dat met het mes in de hand. Aan de aan noodweer gestelde eis van proportionaliteit is niet voldaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat het met een mes steken door de verdachte in het bovenlichaam van het slachtoffer niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding die bestond uit het slaan met blote handen of vuisten, niet zonder meer begrijpelijk is. Het hof is bij de beoordeling van het door de verdediging gedane beroep op noodweer immers uitgegaan van de verklaring van de verdachte over de feitelijke gang van zaken die op onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van het slachtoffer. Die verklaringen houden echter blijkens het verweer alsmede het proces-verbaal houdende het verhoor van het slachtoffer, onder meer in dat het slachtoffer de verdachte ook bij zijn keel heeft vastgepakt en tijdens de vechtpartij is blijven vasthouden, wat het hof niet kenbaar bij zijn beoordeling van het beroep op noodweer heeft betrokken.