Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
4 februari 2022

Rechtspraak

Bewijsklacht niet aannemelijk geachte verklaring gebruikt voor bewijs.

Commentaar bij HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:46.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit is bewezen verklaard, in de kern dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 niet uit de door het hof gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid.

Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring verder overwogen dat het van oordeel is dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde weerlegd wordt door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat de verdachte op de zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij door een aantal personen, die hij kent uit het dorp, is benaderd om de zolder van zijn toenmalige woning aan hen beschikbaar te stellen. Verdachte heeft erkend dat de zolder op het moment van de instap op 27 oktober 2015, was ingericht als een in werking zijnde hennepkwekerij, maar ontkent dat hij daar iets mee te maken heeft gehad. Op herhaalde vragen van het hof om nadere en specifieke informatie te verstrekken over de door hem bedoelde personen heeft verdachte desgevraagd geen antwoord willen geven.

Nu een concrete, specifieke en verifieerbare verklaring van verdachte over de personen die volgens hem de hennepkwekerij in zijn woning zouden hebben opgezet ontbreekt, acht het hof in de gegeven omstandigheden de verklaring van verdachte dat hij door anderen zou zijn benaderd om een hennepkwekerij in zijn woning op te zetten en dat hij daarmee zelf niets te maken heeft gehad, niet aannemelijk geworden.

Omdat verdachte huurder is geweest van de woning op het adres waar de hennepkwekerij is aangetroffen op en voorafgaand aan de datum van 27 oktober 2015, is het hof met de rechtbank van oordeel dat verdachte als enige verantwoordelijk moet worden gehouden voor het telen van hennep op die datum.

Nu het hof verdachte aanmerkt als pleger van de hennepteelt en niet aannemelijk is geworden dat anderen hierbij betrokken zijn geweest, houdt het hof verdachte ook als pleger verantwoordelijk voor de diefstal van de elektriciteit in zijn toenmalige gehuurde woning in de onder 3 ten laste gelegde periode. In tegenstelling tot het standpunt van de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaring van de getuige [3] in het bijzonder over de periode waarin hij stelt bij verdachte werkzaamheden te hebben verricht, ruimte biedt voor een eerdere kweek en dat verdachte de hiervoor benodigde elektriciteit heeft weggenomen.

De Hoge Raad overweegt dat de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde onder meer inhoudt dat de verdachte in een pand 608 hennepplanten ‘opzettelijk heeft geteeld’. De bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde houdt onder meer in dat de verdachte elektriciteit heeft ‘weggenomen’. De Hoge Raad oordeelt dat deze onderdelen van de bewezenverklaringen echter niet zonder meer afgeleid kunnen worden uit de gebruikte bewijsvoering. In dat verband is van belang dat het hof enerzijds de verklaring van de verdachte dat hij de zolder van zijn woning tegen betaling ter beschikking heeft gesteld aan een aantal personen die hij kent uit het dorp, heeft gebruikt voor het bewijs, maar anderzijds ook heeft geoordeeld dat deze verklaring niet aannemelijk is geworden nu zij onvoldoende concreet, specifiek en verifieerbaar is gebleven. Daarnaast heeft het hof de juistheid in het midden gelaten van de door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de zolder waar de hennepkwekerij is aangetroffen, geen deel uitmaakte van de door de verdachte gehuurde en bewoonde woning.