Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
28 januari 2022

Rechtspraak

Medeplegen door echtgenote.

Commentaar bij HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:72.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen opzettelijk telen hennep, artikel 3 onder B Opiumwet (Opw) en medeplegen opzettelijk aanwezig hebben hennep, artikel 3 onder C Opw, is bewezen verklaard, onder meer dat het bewezen verklaarde medeplegen van het telen van hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en dat het bewezen verklaarde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverkaring verder overwogen dat het vooropstelt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Op 21 april 2016 is op het adres een hennepkwekerij aangetroffen, waarbij in totaal 112 hennepplanten en 89 gram gedroogde henneptoppen zijn aangetroffen. Op dit adres woont de verdachte, samen met haar echtgenoot, tevens medeverdachte, en hun twee kinderen. Het staat vast dat de medeverdachte echtgenoot van verdachte het initiatief heeft genomen tot deze hennepkwekerij. Hij heeft de kwekerij opgezet, in stand gehouden en de nodige kweekhandelingen verricht. De kwekerij bevond zich op de zolder van hun gezinswoning. Deze zolder was eerst ingeruimd als een muziekstudio van de echtgenoot van verdachte, maar deze had hij ergens in 2015 verkocht. Naast deze studio/ruimte stonden droogrekken (voor de hennep) en stond de wasmachine; verdachte gebruikte deze wasmachine regelmatig. Ook staat vast dat de verdachte wist dat zich in deze ruimte een hennepkwekerij bevond, ze hadden er – naar beider zeggen – ook ruzie over gehad.

In de ten laste gelegde pleegperiode zat de echtgenoot van verdachte ziek thuis. Dit als gevolg van een ernstig motorongeluk in 2014. De echtgenoot had echter geen uitkering en verder ook geen andere bron van inkomsten (meer). Verdachte was met haar fulltime baan toen de enige kostwinner van het jonge gezin. Haar nettomaandinkomen bedroeg toen ongeveer € 2.100.

De stroom voor de hennepkwekerij werd op legale wijze, via de meter dus, afgenomen. Het gemeten stroomverbruik van het huishouden was dan ook bijzonder hoog. Per maand moest om die reden een voorschot van ruim € 450 worden betaald. Uit onderzoek is gebleken dat het leeuwendeel van de maandelijkse energienota betrekking moet hebben gehad op het draaiende houden van de hennepkwekerij. Het was de verdachte die dit maandelijks betaalde aan het nutsbedrijf. Dat aandeel bedroeg dus bijna een kwart van het gezinsinkomen. Na aftrek van de nodige vaste lasten, zoals bijvoorbeeld de hypotheek en verzekeringen, blijft er aldus bijzonder weinig over om het hele gezin van te onderhouden. Dat maakt dat het er voor gehouden moet worden dat het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest met een andere inkomstenbron. Die inkomsten kwamen naar het oordeel van het hof uit de kwekerij.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat binnen de ten laste gelegde pleegperiode eenmaal is geoogst. De opbrengsten daarvan zijn naar het oordeel van het hof, het gezinsbudget – en daarmee dus ook de verdachte – ten goede gekomen. Uit dit alles volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. De te beantwoorden vraag is hoe deze betrokkenheid moet worden geduid.

Vooropgesteld: niet kan worden vastgesteld dat de verdachte feitelijke uitvoeringshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de hennepkwekerij (en de aangetroffen gedroogde hennep). Tussen de verdachte en haar uitvoerende echtgenoot – hij zette de kwekerij op en verzorgde de planten – bestond echter, mede gelet op de onderlinge rolverdeling daarin, wel een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof acht de door de verdachte aan die samenwerking geleverde bijdrage essentieel, omdat zonder de door haar als enige gedane energiebetalingen – welke betalingen bijna één vierde van het legale door haar verdiende gezinsinkomen bedroegen – geen kwekerij kan ‘draaien’. De verdachte wist bovendien van de hoed en de rand en heeft gedeeld in c.q. geprofiteerd van de opbrengst van die kwekerij. De omstandigheid dat de verdachte de planten niet zelf heeft verzorgd of op enig moment ruzie met haar echtgenoot had over de kwekerij maakt dat niet anders.

De Hoge Raad overweegt dat het in ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316, enige algemene beschouwingen over het medeplegen heeft gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

De Hoge Raad overweegt dat het hof aan de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep in het bijzonder ten grondslag heeft gelegd dat (i) de hennepkwekerij is aangetroffen op het adres waar de verdachte tezamen met haar echtgenoot – de medeverdachte – en hun kinderen woont, (ii) de verdachte wist dat de medeverdachte in de studioruimte op de zolder van de gezamenlijke woning een hennepkwekerij had opgezet, (iii) de verdachte maandelijks een voorschot van ruim € 450 op de energienota voldeed, (iv) het leeuwendeel van deze energiekosten betrekking moet hebben gehad op het in werking zijn van de hennepkwekerij, en (v) het ervoor moet worden gehouden dat – gelet op de energiekosten en de vaste lasten – het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest uit een andere inkomstenbron, namelijk de inkomsten uit de kwekerij.

De Hoge Raad oordeelt dat deze omstandigheden echter niet zonder meer voldoende zijn om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met de medeverdachte die was gericht op het opzettelijk telen van hennep, nu deze omstandigheden in de kern niet meer inhouden dan dat de verdachte aan een ander middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in de gezamenlijke woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd van de inkomsten uit de kwekerij. Het oordeel van het hof is daarom ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt dat de eerstgenoemde klacht in zoverre terecht is voorgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander aanwezig heeft gehad – gelet op de vaststellingen van het hof – wel toereikend gemotiveerd is.