Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
14 januari 2022

Rechtspraak

ECLI:NL:HR:2021:1969
Hoge Raad, 24 december 2021
ECLI:NL:HR:2021:1969

Het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of te dulden, als bedoeld in artikel 282a Sr.

Commentaar bij HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1969.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie gijzeling is bewezen verklaard, over de bewezenverklaring. Het voert daartoe aan dat uit de gebruikte bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het slachtoffer van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk haar zoon te dwingen iets te doen of niet te doen.

De Hoge Raad overweegt dat de bewezenverklaring op onder meer het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 16 oktober 2017, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van het slachtoffer, afgelegd op 16 oktober 2017 vanaf 03:15 uur steunt, inhoudende:

‘Plaats delict en pleegdatum/tijd: tussen 15 oktober 2017 om 23:00 uur en 16 oktober 2017 om 03:00 uur

Op 16 oktober 2017 te 03:15 uur, verscheen voor mij een persoon die opgaf te zijn: [Het slachtoffer].

Zij deed aangifte en verklaarde het volgende.

Ik ben van het kienen naar huis gereden. Dit was omstreeks 22:50 uur. Dit was bij kienzaal […]. Het is ongeveer 8 minuten rijden met de scootmobiel van de kienzaal naar mijn woning. Dit is een hoekwoning. Ik ben via de achterom gegaan. Ik heb toen de scootmobiel achter in de tuin gezet onder het afdak. Toen ik de tuinpoort wilde afsluiten zag ik dat de verdachte ineens voor me stond. Ik kreeg niet meer de kans om de poort af te sluiten. Ik wilde toen de poort uit rennen, weg van mijn woning, maar hij hield mij op dat moment tegen met beide handen. Ik wilde wegrennen, maar dat lukte niet. Ik begon te schreeuwen en hij begon te roepen dat ik naar binnen moest gaan. Ik moest stil zijn van hem maar ik begon nog harder te schreeuwen. Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn hand had en dat hij dit vuurwapen op mij richtte. Hij zei tegen mij dat wanneer ik niet naar binnen zou gaan de tuin in, dat hij mij in de benen zou schieten.

Toen ben ik de tuin ingelopen richting de achterdeur van mijn woning. Op dat moment had ik geen sleutels meer, want deze sleutels stonden nog op de poort. Ik zag dat de verdachte deze sleutels van de poort afhaalde en de poort van de tuin dichtmaakte. Daarna is hij naar de keukendeur gelopen en heeft hij de keukendeur met mijn sleutels opengemaakt. Ik moest voorop lopen. Ik zag dat de verdachte het vuurwapen op mij bleef richten. Ik zei nog tegen hem: “doe dat ding weg”. Hij zei toen: “nee, nee”. Toen zijn we naar binnen gegaan.

Ik zei tegen hem dat deze situatie mij op mijn maag was geslagen en dat ik mezelf had ondergepoept. Ik heb toen aangegeven dat ik naar boven wilde gaan om me te verschonen en me op te frissen. Dit vond de verdachte goed. Hij is toen achter me aan gelopen naar boven. Ik voelde toen dat hij me in mijn kont kneep. Hij zei toen: “Ik voel het al, je bent helemaal nat”. Toen ik naar boven liep, heb ik mijn hond meegenomen. Ik wilde niet dat de verdachte mijn hond iets zou aan doen. Toen we eenmaal boven kwamen, zijn we eerst naar de slaapkamer gegaan waar ik mijn broek heb uitgedaan. De verdachte was hier bij. Daarna zijn we naar de badkamer gegaan. Op de badkamer heb ik mijn onderbroek uitgedaan en een schone onderbroek aangedaan. Ik ben toen teruggelopen naar de slaapkamer om een schone lange broek aan te trekken. Ik hoorde dat de verdachte nog tegen me zei: “Je hoeft geen broek aan te trekken, doe maar een ochtendjas aan, dan kom ik er eerder bij”. Ik heb toch gewoon een lange broek aangedaan. Daarna zijn we naar beneden gelopen. De gehele tijd heeft hij zijn vuurwapen op mij gericht gehad. Later heb ik trouwens nog een keer van angst in mijn broek gepoept.

Toen we eenmaal beneden zijn gekomen moest ik gaan zitten op de eenzitsbank. Hij is toen op de stoel gaan zitten aan de eetkamertafel. Hij zei toen tegen me dat ik morgen naar de gevangenis moest bellen en tegen mijn zoon moest zeggen dat hij L1 moest bellen om te zeggen dat de verdachte onschuldig heeft vastgezeten in de zaak van de Bende van Venlo. Mijn zoon moest zijn naam zuiveren. Dit zei de verdachte tegen mij onder bedreiging van zijn vuurwapen. Toen we in de woonkamer zaten, zei de verdachte tegen mij dat wanneer de politie zou komen hij mij dood zou schieten en dat de politie hem dan maar zou doodschieten. Ik zei: “ja fijn”. Ik wilde niets meer zeggen want steeds zei hij tegen me: “hou je mond”. De verdachte wilde op een gegeven moment wat drinken gaan pakken en liep toen naar de keuken. Hij zei tegen me of ik geen koffie voor hem kon gaan maken. Ik dacht, ik loop ook naar de keuken. Ik had nog een andere sleutelbos liggen waar de sleutels van de achterdeur en van de tuinpoort aan zaten. Ik wist dat deze nog op het aanrecht lagen. Ik heb toen de metalen bus waar de pads in liggen van de Senseo stiekem voor de sleutels kunnen zetten zodat de verdachte deze niet meer zag liggen. Dit had ik gedaan zodat ik misschien op een later tijdstip de woning kon ontvluchten.

Op een gegeven moment ben ik weer terug kunnen gaan naar de woonkamer. Ik zag dat de verdachte nog in de keuken bleef. Ik zag dat hij water aan het drinken was. Volgens mij heeft hij 3 glazen water gedronken. Toen hij water aan het drinken was, zag ik kans om mijn tas van de eetkamertafel op een eetkamerstoel te zetten. Ik ben toen aan de eetkamertafel gaan zitten. Ik ben toen gaan zitten naast de stoel waar ik mijn tas had neergezet. Ik ben toen een sigaret gaan roken. De verdachte wilde ook een sigaret. Op een gegeven moment zag ik kans om mijn telefoon uit mijn tas te pakken. Ik heb de telefoon toen in mijn broekzak kunnen doen. Kort daarna heb ik naar de wc kunnen vluchten.

Opmerking verbalisant: het verhoor wordt omstreeks 03:53 uur verbroken (hof: onderbroken) voor een onderzoek naar epitheel.

V: Waar heeft de verdachte u vastgepakt? Was dit aan de jas?

A: Nee, ik had geen jas aan. Ik had een vest aan. Hij heeft mij vastgepakt aan mijn beide bovenarmen, dit was het moment dat hij ineens voor me stond in de brandgang.

Opmerking verbalisant: het vest is door de forensische opsporing in beslag genomen voor sporenonderzoek. Het verhoor wordt omstreeks 04:15 uur hervat.

Toen ik op de wc zat, heb ik de politie kunnen bellen.

Ik hoorde dat de verdachte toen aan de deurklink van de wc deur aan het trekken was. Ik moest de deur van hem openmaken. Ik hoorde dat hij eerst in het Turks aan het praten was tegen me. Op een gegeven moment ging hij Nederlands tegen mij praten. Toen hoorde ik dat hij zijn vuurwapen aan het doorladen was. Eerder heeft hij in mijn bijzijn ook het vuurwapen doorgeladen en dit was hetzelfde geluid. Ik hoorde dat hij tegen me aan het schreeuwen was dat wanneer ik niet van de wc af zou komen hij door de wc deur op mij zou schieten. Ik ben toen niet meer van de wc afgekomen. Ik heb de hele tijd met de politie gebeld totdat de politie bij mij naar binnenviel.

V: Hoe lang heeft u op de wc gezeten?

A: Ik denk 2 à 3 uur. Zolang heb ik ook met de politie gebeld. Ik denk dat de verdachte ongeveer 10 minuten heeft liggen schreeuwen en dat hij zijn wapen door ging laden. Op een gegeven moment heb ik ook niets meer gehoord. Ik moest op de wc blijven zitten van de politie.

V: Hoe lang heeft het geduurd vanaf het moment dat jullie in de woning kwamen totdat het moment dat u naar de wc kon vluchten?

A: Ik denk zeker een half uur.

V: Wat heeft de verdachte nog meer tegen u gezegd?

A: Hij heeft veel tegen me gescholden. Hij vroeg op een gegeven moment of ik hem wilde pijpen. Dit heb ik niet gedaan. Ik zag dat hij zelfs zijn broek openmaakte. Ik zag dat hij de knoop van zijn broek openmaakte. Hij heeft niet zijn geslachtsdeel laten zien. Ik zag dat hij wel steeds aan zijn kruis zat te wrijven.

V: Op welke manieren heeft de verdachte u mishandeld?

A: Alleen het moment toen ik thuis kwam en ik weg wilde rennen van de verdachte. Toen heeft hij mij met beide handen vastgepakt. Hij heeft mij op dat moment ook tegen de muur geduwd van de brandgang. Toen ben ik me gaan verdedigen en heb ik hem gekrabd in zijn gezicht. Ik denk dat hij me 2 minuten later heeft losgelaten. Op ongeveer ditzelfde moment begon hij te dreigen met het vuurwapen.

V: Wat wilde de verdachte nog meer?

A: Hij wilde geld van mij hebben, maar ik zei tegen hem dat ik niks had.

V: Wat is de geschiedenis van de verdachte en met u?

A: De verdachte is veroordeeld in de zaak van de Bende van Venlo. Volgens hem heeft hij onschuldig vastgezeten in deze zaak. Ongeveer 4 à 5 jaar geleden heeft hij mij ook al eens gegijzeld. Toen wilde hij ook dat mijn zoon, zijn naam zou zuiveren.

V: Hoe zag het vuurwapen eruit?

A: De kleur was zwart. Het viel me op dat dit wapen een lange loop had en een klein handvat. Het wapen was wel een handwapen. Ik zag dat hij dit wapen voor in zijn broek had geduwd en ook achter in zijn zak droeg. Ook had hij dit wapen tussen zijn benen liggen toen hij op de eetkamerstoel zat.’

De Hoge Raad overweegt dat artikel 282 lid 1 Sr en artikel 282a lid 1 Sr van belang zijn en overweegt dat artikel 282a Sr is ingevoerd bij Wet van 19 mei 1988, houdende uitvoering van het op 14 december 1973 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten en van het op 17 december 1979 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars, Stb. 1988, 276 en bij Wet van 19 mei 1988, houdende wijziging van de wet tot uitvoering van het op 14 december 1973 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten en van het op 17 december 1979 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars, Stb. 1988, 277. De Hoge Raad haalt artikel 1 lid 1 Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars aan. De Hoge Raad haalt daarnaast de relevante wetgeschiedenis bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Rijkswet van 19 mei 1988, houdende de goedkeuring van het op 17 december 1979 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars, Stb. 1988, 275 (Kamerstukken II 1983/84, 18438 (R 1261), nrs. 1-3, p. 9.) en de relevante wetschiedenis bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de genoemde Wet van 19 mei 1988, Stb. 1988, 276 (Kamerstukken II 1983/84, 18439, p. 12. en Kamerstukken II 1987/88, 20373, nr. 3, p. 1-2.) aan.

De Hoge Raad overweegt dat de – met de tenlastelegging overeenstemmende – bewezenverklaring toegesneden is op artikel 282a Sr. Bestanddeel daarvan is handelen ‘met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen’. De dader van het in artikel 282a Sr omschreven feit is daarom slechts strafbaar indien hij handelt met het oogmerk ‘een ander’ dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen (vgl. ECLI:NL:HR:2015:1695). Uit de verdragscontext en wetsgeschiedenis volgt bovendien – in overeenstemming met het gewone spraakgebruik – dat de verdachte daarbij moet handelen met het oogmerk om die ander onder druk van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden van iemand te dwingen iets te doen of niet te doen.

De Hoge Raad oordeelt dat voor zover de klacht op de opvatting berust dat voor een veroordeling ter zake van artikel 282a lid 1 Sr vast moet komen te staan dat de verdachte de ander al daadwerkelijk heeft gedwongen iets te doen of niet te doen, dan wel al daadwerkelijk heeft geprobeerd de ander te dwingen iets te doen of niet te doen, de klacht faalt omdat die opvatting onjuist is. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht slaagt voor zover die erover klaagt dat uit de bewijsmotivering niet zonder meer volgt dat de verdachte het in de tenlastelegging omschreven oogmerk had. Het hof heeft immers in dat verband niet meer vastgesteld dan dat de verdachte het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen heeft gedwongen haar woning in te gaan, hij in de woning van de aangeefster is gebleven, haar is blijven bedreigen en tegen haar heeft gezegd dat zij de volgende dag haar zoon, moest bellen en dan tegen hem moest zeggen dat hij, L1, de regionale omroep van Limburg, moest bellen om te zeggen dat de verdachte onschuldig heeft vastgezeten in de zaak van de Bende van Venlo. Daarmee heeft het hof ontoereikend gemotiveerd dat de verdachte het oogmerk had haar zoon onder druk van de vrijheidsberoving van het slachtoffer te dwingen iets te doen.