Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
10 december 2021

Rechtspraak

Opnieuw in gevecht storten noodweer(exces)?

Commentaar bij HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1828.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie mishandeling is bewezen verklaard, over de verwerping door het hof van het beroep op noodweerexces.

Het hof heeft ten aanzien van het beroep op noodweer en noodweerexces overwogen dat de raadsvrouw zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte zich kan beroepen op noodweer en noodweerexces en dat hij daarom moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat de verdachte door de aangevers is aangevallen en op diverse momenten sprake was van een noodweersituatie, waaraan hij zich niet kon onttrekken. Als gevolg van de aanval is bij hem een hevige gemoedsbeweging ontstaan waardoor hij zich – na het eindigen van de noodweersituatie – opnieuw in het gevecht heeft gestort.

Op grond van de verklaringen die zich in het dossier bevinden, een proces-verbaal met de beschrijving van de beschikbare camerabeelden en het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep komt het hof tot de volgende vaststellingen en oordelen.

Op 14 april 2017 heeft in een filiaal van fastfoodketen Burger King aan het Leidseplein te Amsterdam een handgemeen plaatsgevonden waarbij enerzijds de verdachte en anderzijds aangevers de benadeelde en het slachtoffer waren betrokken. Hierbij hebben zich achtereenvolgens geweldshandelingen voorgedaan op de begane grond, op een plateau van de trap naar de eerste verdieping en op de eerste verdieping van deze horecagelegenheid. Het incident nam een aanvang toen de verdachte met zijn vriendin bij de counter stond om te bestellen. Achter hen stonden de benadeelde en het slachtoffer die hen maanden om op te schieten. Hierop ontstond een woordenwisseling tussen de verdachte en de aangevers en vervolgens enig duw- en trekwerk tussen de verdachte en de benadeelde. Hierna gaf het slachtoffer de verdachte een vuistslag in het gezicht.

Het hof merkt deze laatste handeling aan als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Aannemelijk is dat de geweldstoepassing die de verdachte vervolgens op de begane grond en op het plateau heeft verricht noodzakelijk was voor de verdediging tegen deze aanranding en de daarop volgende geweldshandelingen van de benadeelde en het slachtoffer.

Dit geldt echter niet voor het geweld dat de verdachte ongeveer 25 seconden (na de schermutseling op het plateau) op de eerste verdieping op de benadeelde heeft toegepast. Na die schermutseling is het slachtoffer de trap naar de eerste verdieping opgelopen. Eén van de medewerkers van Burger King liep achter het slachtoffer aan, kennelijk om hem gescheiden te houden van de verdachte. Vervolgens is de verdachte achter het slachtoffer aan de trap opgerend, waarbij een omstander heeft getracht hem tegen te houden. De benadeelde rende ook de trap op, achter het slachtoffer en de verdachte aan. Aangekomen op de eerste verdieping is de verdachte door medewerkers van het restaurant gescheiden van de benadeelde en het slachtoffer, waardoor een grote lege ruimte tussen de verdachte enerzijds en de benadeelde en het slachtoffer anderzijds ontstond. De verdachte is toen van de ene naar de andere kant van de ruimte – en op de benadeelde en het slachtoffer af – gerend, terwijl één van de medewerkers hem wederom tevergeefs heeft geprobeerd tegen te houden. De verdachte heeft zich vervolgens opnieuw in een gevecht met de benadeelde gestort, waarbij hij de benadeelde meermalen met de hand en de vuist op het hoofd en in het gezicht heeft geslagen.

De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij, ondanks dat partijen van elkaar gescheiden waren, toch op de benadeelde en het slachtoffer is afgegaan, omdat hij verhaal wilde gaan halen.

Het hof is van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm en op grond van diens bedoeling moeten worden aangemerkt als (een tegenaanval en dus als) aanvallend. Daarop stuiten de beroepen op noodweer en noodweerexces af (vgl. ECLI:NL:HR:2016:108).

De Hoge Raad haalt artikel 41 Sr aan en overweegt dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK4788 en ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.3 en 3.6.1).

De Hoge Raad overweegt dat het hof het beroep op noodweerexces heeft verworpen, kort gezegd omdat de omstandigheid dat de verdachte zelf op de benadeelde en het slachtoffer is afgegaan, als tegenaanval en dus als aanvallend moet worden beschouwd. Daarmee heeft het hof kennelijk toepassing willen geven aan de weergegeven uitzondering dat bij aanvallende gedragingen een beroep op noodweer en noodweerexces niet kan worden aanvaard. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, nu het hof weliswaar in zijn overwegingen heeft betrokken dat de verdachte zich opnieuw in het gevecht heeft gestort omdat hij ‘verhaal wilde halen’, maar het hof daarbij geen aandacht heeft besteed aan wat door de verdediging in hoger beroep naar voren is gebracht, erop neerkomend dat die opmerking uit haar verband is gerukt en dat het direct voorafgaande geweld dat tegen de verdachte is uitgeoefend leidde tot de gedragingen van de verdachte, zodat volgens de verdediging geen sprake was van aanvallende gedragingen van de verdachte, niet begrijpelijk is.