Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
22 oktober 2021

Rechtspraak

Weerleggen verweren van de verdediging.

Commentaar bij HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1419.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie onder meer verkrachting is bewezen verklaard, onder meer dat het hof niet (voldoende) heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2019, nu het hof de op die zitting door de toenmalige raadsman van de verdachte gevoerde verweren en ingenomen standpunten als niet gehandhaafd heeft beschouwd en (grotendeels) onbesproken heeft gelaten.

ECLI:NL:PHR:2021:807 onderdeel 2 houdt in dat de onderhavige zaak in hoger beroep in totaal vijftien keer op zitting heeft gestaan, waarvan acht keer bij een pro-formakamer en zeven keer bij een inhoudelijke kamer. Vanaf 23 oktober 2019 heeft de zaak alleen nog op zitting gestaan bij de inhoudelijke kamer (in totaal vijf keer). De samenstelling van die kamer was sindsdien telkens ongewijzigd. De kamer heeft één keer (op 21 november 2019) een tussenarrest gewezen en één keer (op 23 juni 2020) een eindarrest. De verdachte is regelmatig gewisseld van raadsman. Zo ook nog nadat de zaak op 23 oktober 2019 inhoudelijk is behandeld, de advocaat-generaal heeft gerequireerd, de toenmalig raadsman mr. Korteling heeft gepleit en de verdachte gebruik heeft gemaakt van het laatste woord. Op 7 november 2019 zou het onderzoek worden gesloten en op 21 november 2019 zou het eindarrest worden gewezen. Zo ver is het niet gekomen. Op 1 november 2019 ontving het hof een e-mailbericht van mr. Korteling die aangaf dat hij zich genoopt had gezien zich aan de verdediging te onttrekken. Op de zitting van 7 november 2019 is de verdachte verschenen zonder raadsman en heeft hij onder andere verzocht om aanhouding. Het hof heeft besloten de beslissing op dat verzoek aan te houden tot het op 21 november 2019 te wijzen eind- of tussenarrest. Op 21 november 2019 heeft het hof bij tussenarrest het onderzoek heropend omdat de verdachte zich op de zitting van 7 november 2019 op het standpunt had gesteld dat hem tbs met dwangverpleging moest worden opgelegd. Dat standpunt rijmde niet met het pleidooi dat mr. Korteling op 23 oktober 2019 had gevoerd. Het hof achtte het van belang dit onderwerp op een zitting waar de verdachte is voorzien van rechtsbijstand opnieuw aan de orde te stellen. Aldus geschiedde op 16 januari 2020. Op die zitting werd de verdachte bijgestaan door mr. Konya, kantoorgenoot van de door verdachte gewenste raadsman mr. Plasman. De verdachte stond echter niet toe dat mr. Konya hem zou verdedigen. Hij voerde zelf het woord en wraakte de strafkamer van het hof. Die wraking is afgewezen en uiteindelijk is de zaak op 9 juni 2020 door het hof inhoudelijk behandeld. Op die zitting zijn onder meer een tweetal deskundigen van het Pieter Baan Centrum gehoord, heeft de advocaat-generaal (aanvullend) gerequireerd en gepersisteerd bij zijn vordering van 23 oktober 2019 en heeft de nieuwe – in de appelfase: vijfde – raadsman van verdachte, mr. Van Vliet, gepleit. Op 26 juni 2020 heeft het hof (eind)arrest gewezen en onder meer tbs met dwangverpleging opgelegd.

De Hoge Raad overweegt dat het arrest van het hof voor zover van belang inhoudt dat dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2018, 10 september 2018, 28 maart 2019, 23 oktober 2019, 7 november 2019, 16 januari 2020 en 9 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 lid 2 Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. In verband met dit laatste merkt het hof op dat de verdachte, onder andere in zijn wrakingsverzoek, met stelligheid afstand heeft genomen van zijn voormalige raadsman, mr. Korteling, en van hetgeen deze ter verdediging van de verdachte op de zitting van 23 oktober 2019 naar voren heeft gebracht. Mr. Van Vliet heeft bij pleidooi alleen ten aanzien van de gevorderde tbs met dwangverpleging uitdrukkelijk verwezen naar de pleitnota van mr. Korteling. Voor het overige heeft hij zelf verweer gevoerd zonder zich uit te laten over de verweren en standpunten van mr. Korteling. Het hof beschouwt die verweren en standpunten dan ook als niet gehandhaafd en vindt in die verweren en standpunten hier en daar slechts aanleiding tot ambtshalve overwegingen.

De Hoge Raad haalt artikel 422 Sv aan en overweegt dat het hof overwogen heeft (i) dat de opvolgend raadsman Van Vliet in zijn pleidooi van 9 juni 2020 alleen ten aanzien van de gevorderde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege uitdrukkelijk heeft verwezen naar de op 23 oktober 2019 door de voormalig raadsman Korteling voorgedragen pleitnota, (ii) dat mr. Van Vliet voor het overige zelf verweer heeft gevoerd zonder zich uit te laten over de verweren en standpunten van mr. Korteling en (iii) dat het hof die verweren en standpunten dan ook als niet gehandhaafd beschouwt. In deze overwegingen ligt als oordeel van het hof besloten dat het hof niet gehouden was om te responderen op de verweren en standpunten van mr. Korteling voor zover mr. Van Vliet daar niet uitdrukkelijk naar had verwezen. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en in het licht van de procesgang in hoger beroep niet onbegrijpelijk is.