Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
2 juli 2021

Rechtspraak

Eendaadse/meerdaadse samenloop en voortgezette handeling.

Commentaar bij HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1028.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, in vereniging en/of poging tot afpersing, in vereniging is bewezen verklaard, dat het hof met betrekking tot het bewezen verklaarde ten onrechte artikel 57 Sr heeft toegepast.

Het hof heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer artikel 57 Sr en niet  artikel 55 of 56 Sr vermeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en dienaangaande onder meer het volgende overwogen:

‘De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg geprobeerd een overval te plegen op drie inzittenden van een auto, door hen te bedreigen met een vuurwapen. Hierbij werd onverhoeds hun auto klem gezet en werd hen door de medeverdachte het vuurwapen voorgehouden. Daarnaast heeft de medeverdachte nabij die auto met een vuurwapen meerdere schoten gelost. Vermoedelijk was het de verdachte en zijn mededader te doen om harddrugs(opbrengsten). Tijdens een onderzoek naar de vluchtroute van de inzittenden van de Seat Ibiza werd namelijk een hoeveelheid van circa drie kilogram cocaïne aangetroffen in een tas die waarschijnlijk door hen was achtergelaten. Van het voorgevallene, in een woonwijk, op de vroege avond, zijn vele mensen getuige geweest. Dit zijn ernstige feiten die gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen. Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend UJD. Het hof is van oordeel dat op de onderhavige feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.’

De Hoge Raad overweegt dat het in ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115 enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling heeft gegeven. Die overwegingen laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten:

De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het ‘wilsbesluit’) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.

De Hoge Raad overweegt dat het hof, gelet op de enkele vermelding van artikel 57 Sr als toepasselijke wettelijke bepaling wat betreft de samenloop, geoordeeld heeft dat met betrekking tot het onder 1 en 3 bewezen verklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezen verklaarde geweldshandelingen echter een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, omdat de onder 3 bewezen verklaarde poging tot diefstal met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging wat betreft de bedreiging met geweld ook bestond uit het onder 1 bewezen verklaarde – het opzettelijk dreigend een vuurwapen voorhouden aan en/of richten op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen schieten in de richting van (de auto) van genoemde personen. De strekking van de betreffende strafbepalingen – te weten enerzijds artikel 285 lid 1 Sr en anderzijds artikel 312 lid 1 en 2 en artikel 317 lid 1 Sr – loopt niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof derhalve niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat de gegrondheid van de klacht niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leidt. Dat berust op het volgende. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden ligt ver onder het strafmaximum van acht jaren dat zou gelden als met de steller van de klacht van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, terwijl het hof blijkens de strafmotivering bij de strafoplegging geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het onder 1 bewezen verklaarde feit. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.