Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
11 juni 2021

Rechtspraak

Opzet op valsheid, als bedoeld in artikel 225 Sr.

Commentaar bij HR 8 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:801.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie valsheid in geschrifte is bewezen verklaard, onder verwijzing naar een gevoerd verweer, dat het bewezen verklaarde opzet op de valsheid van het geschrift niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daar onder meer aangevoerd dat de vraag die hij heeft ingevuld om het bedrijf en niet om hem als persoon ging.

‘Als het over mij ging had ik het ingevuld. (...) Ik vroeg de vergunning niet op mijn naam aan. [A] valt onder [B]. Beide bedrijven zijn niet veroordeeld. Als gevraagd zou zijn naar mijn persoon, had ik dat wel ingevuld. De gemeente heeft het formulier gewijzigd. (...) Ik ben ervan uitgegaan dat alles wat gevraagd werd over het bedrijf ging. Ik heb nooit eerder zo’n formulier ingevuld. (...) Ik begreep de taal niet.’

Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het procesverbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:

‘1. Naar de exacte tekst van het formulier gekeken, zoals deze is ingevuld en voordat het formulier door de gemeente was aangepast, is de vraag waar het om gaat: “Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking aangegaan met het openbaar ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?”

2. De aanvrager van de vergunning was [A] Zoals de gemeente zelf ook al had geconstateerd en door [A] was ingevuld, was ten tijde van het invullen [B] de enige aandeelhouder van [A] De aanvrager van de omgevingsvergunning is [A], de opdrachtgever is [A], de bestuurder is [B], de aandeelhouder is [A], het is een B.V. dus er is geen sprake van vennoten.

3. Het formulier is ondertekend door cliënt: “14. Ondertekening door aanvrager of gemachtigde.” Hij was niet de aanvrager, niet de opdrachtgever, niet de bestuurder en niet de aandeelhouder. Hij was dus de gemachtigde.

4. Indien het formulier doelde op de uiteindelijke natuurlijke persoon achter B.V.’s, dan had dat ook op die manier geformuleerd en gevraagd moeten worden. Op het moment van invullen van het formulier was dat dus niet het geval. Het formulier is later door de gemeente aangepast. Nu is de vraag: “Bent u, uw onderneming en/of de op de (eerder ingeleverde) bijlage genoemde personen in de afgelopen vijf jaar in Nederland of in het buitenland.” Dat is een concrete vraagstelling, er wordt nota bene specifiek gevraagd naar personen. Terwijl de eerdere vraagstelling het woord “personen” niet eens noemde.

(...)

7. Cliënt heeft eerder al verklaard het formulier met behulp van zijn zoon te hebben ingevuld. Er is bij het invullen van het formulier contact geweest met de gemeente en de gemeente heeft cliënt er op gewezen dat onder andere dat deel van het formulier nog niet volledig was. Vervolgens is het formulier alsnog compleet gemaakt en is de vergunningaanvraag verder gegaan.

(...)

10. Valsheid in geschrift vindt opzettelijk plaats. De gemeente is dus van mening dat cliënt opzettelijk valse informatie heeft gegeven. Alleen al uit het feit dat verdachte diverse contacten heeft gehad met de gemeente met betrekking tot het invullen van het formulier, blijkt wat de verdediging betreft dat er gewoonweg geen sprake was van een duidelijk formulier dat moeiteloos ingevuld kon worden. En dus dat er geen sprake is van opzet.

11. Er moet sprake zijn van bewust handelen van verdachte gericht op het misleiden van de gemeente. Daar is geen sprake van. De gedachte dat het om een bewuste actie gaat, is ook niet te volgen omdat de bouwwerkzaamheden waar de vergunning op ziet, al door dezelfde gemeente middels dat dwangsombesluit waren opgelegd. Het was geen verbouwing waar zelf om was gevraagd maar die was opgelegd door de gemeente. Verdachte had derhalve geen enkel belang bij het vals invullen van het formulier.

12. Er is geen sprake van bewust handelen en er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm.

13. Gezien het voorgaande verzoek ik u cliënt vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.’

Het hof heeft naar aanleiding van het door de verdediging gevoerde verweer overwogen dat de verdachte op 4 april 2018 het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam heeft ondertekend. In dit formulier staat dat de aanvrager van het formulier een rechtspersoon is, te weten: [A] (vraag 5) en dat [B] de aandeelhouder is van [A] (vraag 8A). De verdachte is sinds 11 februari 2010 de enig aandeelhouder van [B]. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte (middellijk) bestuurder was van [A], zodat hij bij de beantwoording van vraag 8B van het formulier acht diende te slaan op zijn eigen justitiële verleden. In het UJD van de verdachte staat dat de verdachte op 19 april 2016 is veroordeeld door het hof Amsterdam wegens mensensmokkel (onherroepelijk op 11 mei 2016). Deze veroordeling betekent dat de verdachte op vraag 8B van het formulier het vakje met ‘ja’ had moeten aankruisen. De verdachte heeft dit opzettelijk nagelaten met het oogmerk een omgevingsvergunning te verkrijgen. De omstandigheid dat de verdachte de taal niet begreep, niet bekend was met het formulier en het onduidelijk vond, maakt dit niet anders. Het lag op de weg van de verdachte zorg te dragen voor een goede vertaling en voldoende informatie in te (laten) winnen over de precieze betekenis van de vragen bij de gemeente alvorens de vragen te beantwoorden en het formulier te ondertekenen.

De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 Sr en dat daarom aangenomen moet worden dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘valselijk heeft opgemaakt’ gebruikt zijn in de betekenis die die woorden hebben in die bepaling en haalt het eerste lid van genoemde bepaling aan. In de bewoordingen ‘valselijk opgemaakt’ ligt besloten dat de verdachte opzet moet hebben gehad op het valselijk opmaken van een geschrift (vgl. ECLI:NL:HR:1986:AC9271). De Hoge Raad oordeelt dat, mede in het licht van het gevoerde verweer – in het bijzonder wat is aangevoerd over de (naderhand door de gemeente aangepaste) vraagstelling van het formulier – uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het valselijk opmaken van het in de bewezenverklaring genoemde geschrift. De door het hof kennelijk als doorslaggevend in aanmerking genomen omstandigheid dat het op de weg van de verdachte lag ‘zorg te dragen voor een goede vertaling en voldoende informatie in te (laten) winnen over de precieze betekenis van de vragen bij de gemeente alvorens de vragen te beantwoorden en het formulier te ondertekenen’, vormt onvoldoende grond voor dat oordeel. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.