Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
28 mei 2021

Rechtspraak

Cassatie in het belang der wet: maximale duur tbs met verpleging.

Commentaar bij HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:760.

Advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. Deze zaak gaat over de maximale duur van tbs met verpleging, in gevallen waarin die tbs is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen (hierna ook: geweldsmisdrijf) als bedoeld in artikel 38e lid 1 Sr. De klacht stelt de vraag aan de orde of in een dergelijk geval de rechter die deze maatregel oplegt kan bepalen dat de duur van de maatregel is gemaximeerd.

Het hof heeft – voor zover in cassatie van belang – overwogen dat het van oordeel is dat de conclusie van de onderzoekers van het PBC dat bij de verdachte (ook) ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wordt gedragen door hun bevindingen. Het hof is ten aanzien van het advies van het PBC dat de verdachte moet worden geplaatst binnen een beschermde woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking en autisme waarbij intensieve en langdurige begeleiding wordt geboden, van oordeel dat deze voorwaarde strikt noodzakelijk is in de situatie dat de verdachte in vrijheid is gesteld.

Het hof stelt vast dat de door de reclassering in hoger beroep voorgestelde begeleiding onverminderd niet overeenkomt met dit advies van het PBC en de begeleiding die het PBC voor ogen stond bij het schrijven van dat advies. Het hof overweegt in dit verband dat er naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank geen voorbereidingen zijn getroffen ter uitvoering van de (dadelijk uitvoerbaar bevolen) bijzondere voorwaarde dat de verdachte – kort gezegd – verplicht is te verblijven in een passende beschermde woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking en autisme, een voorwaarde waarvan het hof – zoals hierboven reeds aangegeven – van oordeel is dat deze strikt noodzakelijk is.

Het hof is dan ook van oordeel dat het ontbreken van intensieve en langdurige hulpverlening in een gespecialiseerde setting in de weg staat aan het opleggen van voorwaarden aan de verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel dan wel in het kader van een terbeschikkingstelling.

Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden en gegeven het hoge recidiverisico, geen andere mogelijkheid resteert dan dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, het gelasten van de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege eist. De verdachte is zonder dat iemand van zijn naasten het in de gaten had, vergaand geradicaliseerd, hij is en handelt op zichzelf en is daarin zeer gedreven. De onderzoekers van het PBC hebben slechts beperkt toegang gekregen tot de gevoels- en belevingswereld van de verdachte. Tijdens het onderzoek ontkent hij elke vorm van woede of agressie terwijl aantoonbaar is dat de verdachte al vanaf jonge leeftijd is gefascineerd door agressie en geweld. De vereiste tbs is – gegeven de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico – een beveiligingsmaatregel voor de maatschappij omdat de verdachte, zonder de door het hof als noodzakelijk aangeduide stringente voorwaarden waaronder de verdachte begeleid in vrijheid zou kunnen leven, een ernstig gevaar voor de samenleving zal opleveren.

Het hof stelt tot slot vast dat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, waarmee aan die voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan.

In dit specifieke geval strekt de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ertoe de verdachte te doen plaatsen binnen een beschermde woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking en autisme waarbij intensieve en langdurige begeleiding wordt geboden. Deze bijzondere omstandigheden hebben het hof ertoe gebracht voor wat betreft de duur van de terbeschikkingstelling niet de redenen op te geven waarop gedoeld wordt in artikel 359 lid 7 Sv. Dit brengt mee dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege de periode van vier jaar niet te boven kan gaan.

De Hoge Raad haalt artikel 37a lid 1 Sr, zoals dat luidde ten tijde van de bewezen verklaarde feiten (in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 19 augustus 2016), artikel 37b lid 1 Sr, artikel 38d Sr, artikel 38e Sr, artikel 359 lid 7 Sv, de relevante passages uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 15 december 1993, Stb. 1994, 13, waarbij de artikelen 38e Sr en artikel 359 lid 7 Sv werden ingevoerd (Kamerstukken II 1992/93, 22909, nr. 3, p. 9) en de relevante passages uit de memorie van antwoord bij voornoemd wetsvoorstel met betrekking tot de artikelen 38e Sr en artikel 359 lid 7 Sv (Kamerstukken II 1992/93, 22909, nr. 6, p. 5) aan en overweegt dat de klacht klaagt dat het hof ten onrechte bepaald heeft dat de duur van de opgelegde tbs met verpleging is gemaximeerd tot vier jaar. Het voert daartoe aan dat het hof heeft miskend dat het aan de rechter die de tbs met verpleging oplegt (hierna ook: opleggingsrechter) niet vrijstaat de duur van deze maatregel te beperken ingeval die rechter heeft vastgesteld dat deze maatregel is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf.

De Hoge Raad overweegt dat uit het stelsel van de wet, zoals daarvan blijkt uit het juridisch kader, als uitgangspunt volgt dat het de opleggingsrechter is die oordeelt of de tbs is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BY8434). Blijkens de wetsgeschiedenis dient dit oordeel te zijn gebaseerd op de ‘aard van het feit’. Wordt de tbs met verpleging opgelegd naar aanleiding van een geweldsmisdrijf, dan is de in artikel 38e lid 1 Sr bedoelde beperking van de totale duur van de maatregel tot vier jaar niet van toepassing en kan de rechter die oordeelt over de verlenging van de maatregel de duur daarvan zonder beperking verlengen met telkens één of twee jaar. Het is dus de rechter die oordeelt over de verlenging van de maatregel (hierna ook: de verlengingsrechter) die de totale duur van de tbs bepaalt. Deze taakverdeling tussen de opleggingsrechter en de verlengingsrechter houdt hiermee verband dat het enerzijds mede vanuit de rechtspositie van de ter beschikking gestelde bezien gewenst is dat bij de oplegging van de terbeschikkingstelling voorzienbaar is of deze wel of niet in duur gemaximeerd is, terwijl anderzijds in het algemeen de verlengingsrechter beter in staat is dan de opleggingsrechter om te beoordelen hoe lang – mede gelet op de resultaten van de na de oplegging van die maatregel ingezette (psychiatrische) behandeling van de betrokkene en het daarmee samenhangende recidiverisico – de tbs met verpleging moet voortduren.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof blijkens de weergegeven overwegingen het voorgaande heeft miskend door ondanks zijn vaststelling dat sprake is van een geweldsmisdrijf te bepalen dat de totale duur van de tbs met verpleging de periode van vier jaar niet te boven kan gaan.