Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
14 mei 2021

Rechtspraak

Post-Keskin: getuigenverzoek.

Commentaar bij HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:693.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie eenvoudige belediging door in het gezicht spugen is bewezen verklaard, dat onder meer de afwijzing door het hof bij arrest van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van getuigen ontoereikend is gemotiveerd, althans dat het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs onverenigbaar is met artikel 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.

De getuigenverzoeken zijn blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2019 tijdens de zitting besproken. Het proces-verbaal houdt daarover in dat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld de verzoeken om onderzoek te doen naar voren te brengen en toe te lichten.

‘Hij voert aan:

Ik verzoek in het belang van de verdediging om het horen van getuigen. Voor wat betreft de motivering refereer ik aan mijn appelschriftuur van 4 oktober 2016. (...)

Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mee dat het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen wordt, omdat het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn verschijnen, aangezien de gegevens betreffende de getuigen onvoldoende duidelijk zijn om te achterhalen waar ze verblijven.

Blijkens de in het dossier gevoegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 24 januari 2020 het verzoek getuigen als getuigen te horen herhaald. Deze pleitnota houdt in dat:

“12. (...) Indien de verklaringen van getuigen worden uitgesloten van het bewijs, kan een bewezenverklaring niet volgen, redenen waarom ik u PRIMAIR wil vragen cliënt vrij te spreken.

13. Indien u de verklaringen toch wenst te gebruiken voor het bewijs, doet de verdediging hierbij een voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen. Het is noodzakelijk dat de getuigen gehoord worden; cliënt betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan enig strafbaar feit en de verklaringen van de twee getuigen worden uitdrukkelijk betwist. Zoals gezegd kan via het hotel een begin worden gemaakt met het achterhalen van de adresgegevens van de getuigen.”’

Bij arrest van 7 februari 2020 heeft het hof de verzoeken tot het horen van de getuigen afgewezen. Het arrest houdt hierover in dat het hof het verzoek tot het horen van de getuigen afwijst, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken en hun verklaringen slechts als steunbewijs dienen voor de in het proces-verbaal opgenomen foto waarop door het hof is waargenomen dat zich spuug bevindt op het voorhoofd en de bril van aangeefster (een van de getuigen).

De Hoge Raad overweegt dat hij in ECLI:NL:HR:2021:576 ingegaan is op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. De Hoge Raad haalt r.o. 2.8, 2.9.1, 2.9.2, 2.12.1, 2.12.2 en 2.12.3 aan en overweegt dat het hof het verzoek tot het horen van de getuigen als getuigen bij arrest heeft afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken en hun verklaringen slechts als steunbewijs dienen in relatie tot de in het proces-verbaal opgenomen foto. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, omdat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de eerder door die getuigen afgelegde en in het dossier gevoegde verklaringen belastend zijn voor de verdachte en dat de verdachte betwist te hebben gespuugd. De Hoge Raad oordeelt dat voor zover het hof in dat verband heeft overwogen dat de verklaringen van getuigen slechts als steunbewijs dienen voor de in het proces-verbaal opgenomen foto, miskend wordt dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van getuigen zich niet beperken tot de waarneming van spuug op het voorhoofd en de bril van een van die getuigen, maar tevens betrekking hebben op gedragingen van de verdachte. Het voorgaande brengt tevens met zich dat het hof onvoldoende blijk ervan heeft gegeven te hebben nagegaan of door het tot bewijs gebruiken van de door de verdachte betwiste verklaringen van getuigen zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.