Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
16 april 2021

Rechtspraak

‘Wist’ dan wel ‘redelijkerwijs moest vermoeden’.

Commentaar bij HR 13 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:569.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie diefstal en eenvoudig witwassen is bewezen verklaard, onder meer dat het hof in de bewezenverklaring ten onrechte geen keuze gemaakt heeft of de verdachte ‘wist’ dan wel ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ dat de voorwerpen die hij voorhanden heeft gehad afkomstig waren uit enig misdrijf.

Het hof heeft bewezen verklaard dat ‘hij in de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019, in Nederland, voorwerpen, te weten een mapje met pasjes (onder andere een bankpas, een rijbewijs, een zorgpas en een pas van Rotterdam), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf’.

De Hoge Raad overweegt dat artikel 420bis lid 1 aanhef en onder b Sr, artikel 420bis lid 1 Sr, artikel 420quater lid 1 aanhef en onder b Sr en artikel 420quater lid 1 Sr van belang zijn en haalt deze aan. De Hoge Raad overweegt dat de misdrijven van artikel 420bis Sr en artikel 420quater Sr, ter onderscheiding van het eenvoudig (schuld)witwassen in artikel 420bis lid 1 Sr en artikel 420quater lid 1 Sr, ook wel aangeduid worden als gewoon (schuld)witwassen (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2842).

De Hoge Raad overweegt dat in het algemeen geldt dat een zogenoemde alternatieve bewezenverklaring toelaatbaar is voor zover een keuze uit de in de tenlastelegging alternatief vermelde kwalificaties voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van geen belang is. Een dergelijk belang is in ieder geval aanwezig indien aan de alternatieven ongelijke strafmaxima zijn verbonden (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO6691, r.o. 2.5.2).

De Hoge Raad overweegt dat in de tenlastelegging vier alternatieven omschreven zijn: witwassen, eenvoudig witwassen, schuldwitwassen dan wel eenvoudig schuldwitwassen. Door bewezen te verklaren dat de voorwerpen afkomstig waren ‘uit enig misdrijf’ (en niet ‘uit enig eigen misdrijf’) en dat die voorwerpen ‘onmiddellijk of middellijk’ (en niet uitsluitend ‘onmiddellijk’) afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft het hof in de bewezenverklaring een keuze gemaakt tussen eenvoudig (schuld)witwassen en gewoon (schuld)witwassen. Maar door in het midden te laten of de verdachte ‘wist’ dan wel ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig waren, heeft het hof in de bewezenverklaring geen keuze gemaakt tussen gewoon witwassen en gewoon schuldwitwassen. De Hoge Raad oordeelt dat die keuze echter niet achterwege had mogen blijven, omdat de in artikel 420bis Sr tegen gewoon witwassen bedreigde gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren hoger is dan de in artikel 420quater Sr op gewoon schuldwitwassen gestelde gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.