Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
9 april 2021

Rechtspraak

Afwijzing verzoek tot aanhouding zaak in verband met ontbreken doktersbriefje.

Commentaar bij HR 6 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:496.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen poging diefstal met braak is bewezen verklaard, over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.

De Hoge Raad overweegt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2019 inhoudt dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt verder in dat de voorzitter het verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak aan de orde stelt en mededeelt dat het hof op 5 februari jl. een verzoek van de raadsman tot aanhouding van de behandeling van de zaak heeft ontvangen, waarin hij – kort weergegeven – te kennen geeft dat de verdachte zichzelf niet in staat acht vandaag ter terechtzitting aanwezig te zijn in verband met ziekte, dat de verdachte gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht en dat de verdachte heeft toegezegd dat hij een doktersverklaring zal sturen. Daarop heeft het hof de raadsman te kennen gegeven dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden, mits het hof voor 6 februari 2019 te 11.00 uur beschikt over de doktersverklaring. Anders zou het hof naar bevind van zaken handelen.

Op 6 februari jl. te 11.05 uur heeft de verdachte een e-mailbericht naar zijn raadsman toegestuurd waarin hij heeft medegedeeld dat hij naar de dokter is geweest in verband met een doktersverklaring voor de griep, dat betrokkene de verdachte te kennen heeft gegeven dat het beleid is om hiervoor een brief te schrijven of een ziekteverklaring per e-mail te sturen, dat de verdachte de raadsman niet machtigt om naar de terechtzitting te gaan, dat de verdachte ook niet ter terechtzitting zal verschijnen en dat de terechtzitting verplaatst moet worden naar een andere datum. Blijkens het e-mailbericht van de raadsman d.d. 6 februari jl. te 11.11 uur heeft de raadsman aan voormeld e-mailbericht van de verdachte de conclusie verbonden dat de verdachte geen doktersverklaring heeft kunnen krijgen. Daarnaast geeft de raadsman te kennen dat de verdachte niet ter terechtzitting zal verschijnen, dat hij niet is gemachtigd om de verdediging te voeren en dat hij andermaal verzoekt om de behandeling van de zaak aan te houden.

Na een onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak wordt afgewezen en zij motiveert de beslissing als volgt. Allereerst stelt het hof vast dat de zaak op de terechtzittingen heeft gestaan van 9 januari 2018, 22 augustus 2018 en 14 november 2018, waarop de behandeling van de zaak telkens is aangehouden. Als het hof tot een belangenafweging zou moeten komen zou het belang van een behoorlijke strafvordering – welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn – ernstig in het gedrang komen, indien het onderzoek op de terechtzitting andermaal zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.

Een belangenafweging is echter niet nodig. In dat kader overweegt het hof dat het hof op 14 november 2018 heeft bevolen dat verdachte ter terechtzitting van heden zou verschijnen, dat de verdachte nu zelf heeft aangeboden om een doktersverklaring te overleggen, maar dat heeft hij – ondanks de uitdrukkelijke termijnstelling en ondanks het belang ervan dat verdachte moet hebben begrepen – niet gedaan. Het hof acht derhalve de aan het verzoek ten grondslag gelegde problematiek (griep) niet aannemelijk geworden. Voorts heeft de verdachte zelf ervoor gekozen om zijn raadsman niet te machtigen.

De Hoge Raad overweegt dat het hof ter terechtzitting van 6 februari 2019 het verzoek tot aanhouding heeft afgewezen op de grond dat het ‘de aan het verzoek ten grondslag gelegde problematiek (griep) niet aannemelijk geworden [acht]’ omdat de verdachte geen doktersverklaring heeft overgelegd ondanks dat hij daartoe de dag daarvoor in de gelegenheid is gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, in aanmerking genomen dat het hof, zoals uit zijn overwegingen blijkt, ermee bekend was dat volgens de raadsman de verdachte naar zijn huisarts is gegaan, maar dat hij geen doktersverklaring heeft kunnen krijgen in verband met het beleid van de huisarts, niet zonder meer begrijpelijk is.