Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
9 april 2021

Rechtspraak

Miskenning terugwijzingsopdracht Hoge Raad.

Commentaar bij HR 6 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:497.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie mishandeling en bedreiging is bewezen verklaard, in de kern dat het hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad heeft miskend door te oordelen dat het de straf voor het onder 1 bewezen verklaarde kon ‘bepalen’ en niet gebonden was aan de motiveringseisen van artikel 358 Sv en artikel 359 Sv.

De Hoge Raad overweegt dat uit het van belang zijnde procesverloop (ECLI:NL:PHR:2021:99, onder 5 tot en met 10) blijkt dat:

(i) de verdachte bij arrest van 16 februari 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde en hij beroep in cassatie heeft ingesteld;

(ii) de Hoge Raad dit arrest van het hof in ECLI:NL:HR:2018:2094 heeft vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het hof, ‘opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan’;

(iii) het hof, dat na terugwijzing door de Hoge Raad heeft geoordeeld, de verdachte ter zake van feit 2 heeft ontslagen van alle rechtsvervolging en op grond van artikel 423 lid 4 Sv de straf voor het onder 1 bewezen verklaarde (hierna: feit 1) heeft bepaald op een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Verder blijkt uit ECLI:NL:HR:2018:2094 niet van enige voor de terugwijzingsrechter van belang zijnde beperking van het cassatieberoep.

De Hoge Raad overweegt dat de rechter naar wie de Hoge Raad na (gedeeltelijke) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de beslissing die de Hoge Raad heeft gegeven (vgl. ECLI:NL:HR:1996:AD2500). Dit brengt mee dat het hof – gelet op de omvang van het cassatieberoep tegen de eerdere beslissing van het hof – op grond van de beslissing van de Hoge Raad de zaak opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelt dat het hof door op de onder (iii) weergegeven wijze te beslissen de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad, voor zover het de straf voor feit 1 onder verwijzing naar artikel 423 lid 4 Sv heeft bepaald in plaats van voor feit 1 een straf op te leggen, miskend heeft.