Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
2 april 2021

Rechtspraak

Poging bevrijding gevangene.

Commentaar bij HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:389.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie onder meer medeplegen van poging tot opzettelijk iemand, op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd, bevrijden, is bewezen verklaard, onder meer over het oordeel van het hof dat ter zake van het ten laste gelegde sprake is van een begin van uitvoering van – kort gezegd – bevrijding van een gevangene.

Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering overwogen dat de zaak, kort gezegd, gaat om het plan betrokkene uit de P.I. Roermond te bevrijden met behulp van een gekaapte helikopter. Dat uit de bewijsmiddelen blijkt van dit plan is door de verdediging niet bestreden. Evenmin is bestreden dat het de bedoeling was dat de eenmaal gekaapte helikopter zou worden bestuurd door de daarvoor speciaal uit Colombia overgekomen medeverdachte.

Het hof geeft overwegingen over de bewijsvoering en stelt voorop dat een poging tot het plegen van een misdrijf eerst strafbaar is wanneer het voornemen van de dader daartoe zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De vraag of sprake is van zo’n strafbare poging laat zich niet – in elk geval niet in alle gevallen – eenvoudig beantwoorden. Dat geldt te meer wanneer sprake is van een formeel omschreven delict; kort gezegd als het verrichten van een bepaalde gedraging – onafhankelijk van het gevolg – strafbaar is gesteld. Het begin van een uitvoering laat zich dan niet eenvoudig onderscheiden van de voltooiing van het delict. Bij formele delicten met ook een materiële component zit er wat meer ruimte tussen de eerste uitvoeringshandeling en de voltooiing van het delict. Dat geldt te meer voor materieel omschreven delicten; kort gezegd als het intreden van een bepaald gevolg strafbaar is gesteld.

Volgens de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering in het geval de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Dit criterium is algemeen geformuleerd en de jurisprudentie ter zake is dan ook erg casuïstisch. Het komt uiteindelijk aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Uit hetgeen is overwogen volgt dat bij die beoordeling mede de delictsomschrijving moet worden betrokken. In dit geval de bevrijding van een gevangene en de kaping van een luchtvaartuig (helikopter).

Dan komt het hof toe aan de vraag of een poging tot bevrijding van een gevangene kan worden bewezen. Daarbij stelt het hof voorop dat de vrijspraak voor de poging tot kaping niet zonder meer tot gevolg heeft dat de poging tot bevrijding evenmin kan worden bewezen. Zoals reeds overwogen hangt de beoordeling van de feiten nauw samen met de delictsomschrijving. Bovendien, het zij herhaald, was het de verdachten niet primair te doen om de kaping, maar om de bevrijding van betrokkene uit de P.I. Roermond. Beoordeeld moet worden welke gedragingen de verdachten in verband daarmee hebben verricht en of die, in het licht van de delictsomschrijving, naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing daarvan.

De bevrijding van een gevangene is strafbaar gesteld in artikel 191 Sr. Dat artikel kent twee varianten: óf het daadwerkelijk bevrijden van iemand, óf het bij zijn zelfbevrijding behulpzaam zijn. Die laatste variant, die ook voltooid kan zijn zonder dat de gevangene is ontsnapt, speelt in deze zaak geen rol. Strikt genomen staat in de tenlastelegging wel ‘of bij zijn zelfbevrijding behulpzaam zijn’, maar de ten laste gelegde feitelijke gedragingen betreffen alle handelingen van de verdachten. Niet ten laste zijn gelegd gedragingen waaruit blijkt dat het initiatief tot de bevrijding van de gevangene afkomstig is, noch blijkt daarvan uit het dossier. Het gaat dus om het daadwerkelijk bevrijden van een gevangene, een delict met een (sterke) materiële component. Pas in het geval de gevangene daadwerkelijk is bevrijd, is sprake van een voltooid delict.

Uit de feiten en omstandigheden valt af te leiden dat de verdachten gedurende een langere periode bezig zijn geweest dat gevolg, de daadwerkelijke bevrijding van betrokkene, te bewerkstelligen. Opgesomd en samengevat betreft het onder meer de volgende gedragingen:

- ter voorbereiding van de bevrijding eind juli 2017 een woning huren;

- die woning in elk geval gebruiken om kraaienpoten te vervaardigen, de (hijs)constructie met autobanden en touwen te maken om de gevangene van de luchtplaats te takelen en de helikopterpiloot tijdelijk onder te brengen;

- het in september 2017 uit Colombia laten overkomen van deze helikopterpiloot;

- het meermalen organiseren van ontmoetingen met de helikopterpiloot en hem instructies geven over de uitvoering van de kaping en bevrijding;

- het huren van een helikopter voor vier passagiers en het afspreken van een vertreklocatie en tussenlandingslocatie;

- het (tweemaal) gezamenlijk overnachten in een nabij de vertreklocatie van de helikopter gelegen hotel;

- het organiseren van gestolen (vlucht)auto’s met valse kentekenplaten;

- het afleveren van de zogenaamde huurder van de helikopter bij de vertrekplaats;

- het wachten op de komst van de helikopter op de tussenlandingslocatie in een auto met daarin wapens, de Colombiaanse helikopterpiloot en middelen om eventueel aan de politie te ontvluchten (kraaienpoten) en sporen weg te maken (benzine en vuurpijlen);

- het gedurende de uitvoering van deze bevrijdingsactie onderling telefonisch overleg voeren over het vertrekmoment van de helikopter in verband met de luchttijd van de gevangene;

- het telefonisch contact onderhouden met de gevangene zelf rond het tijdstip van zijn geplande bevrijding;

- het nabij de P.I. Roermond wachten in een (vlucht)auto met daarin ook een wapen en middelen om eventueel aan de politie te ontvluchten (kraaienpoten) en sporen weg te maken (benzine en vuurpijlen).

Een belangrijk deel van de hier opgesomde feiten en omstandigheden is ook omschreven in de tenlastelegging en kan zodoende bewezen worden. Deze opsomming maakt duidelijk dat sprake was van een niet eenvoudig uit te voeren bevrijdingsoperatie met een sterk planmatig karakter. Om kans van slagen te hebben dienden verschillende verdachten op verschillende momenten een taak uit te voeren, dan wel zich daartoe gereed te houden. Aan die gedragingen is feitelijk uitvoering gegeven. In een aantal zaken is nog naar voren gebracht dat het gereed houden van de (vlucht)auto – de Audi A4 – nabij de P.I. Roermond geen rol speelde bij de bevrijding. Dat betoog steunt naar het oordeel van het hof op een te enge uitleg van het begrip ‘bevrijden’ zoals bedoeld in artikel 191 Sr. Van een voltooide bevrijding zou niet zonder meer sprake zijn geweest indien de gevangene zou zijn opgehesen vanaf de luchtplaats en boven de muren van de P.I. bungelde. Het gereed houden van de (vlucht)auto voor het verdere vervoer van de gevangene om hem definitief buiten het onmiddellijke bereik van de justitiële autoriteiten te brengen, maakte wezenlijk onderdeel uit van het ontsnappingsplan (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZD0161).

Alles afwegende komt het hof tot de slotsom dat de te bewijzen gedragingen van de verdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van de bevrijding van betrokkene. De poging tot bevrijding kan daarom worden bewezen.

De Hoge Raad haalt artikel 45 lid 1 Sr aan en overweegt dat voor een strafbare poging vereist is dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:1978:AC6373). De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Uit eerdere rechtspraak kan wel het volgende worden afgeleid. Een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Daarmee wordt ook afbakening van de poging ten opzichte van de strafbare voorbereiding bevorderd. Verder kan het bij poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.

De Hoge Raad overweegt dat het hof geoordeeld heeft dat sprake is van een strafbare poging om betrokkene uit de P.I. Roermond te bevrijden. Daartoe heeft het hof in de kern vastgesteld dat met het genoemde samenstel van gedragingen van alle betrokkenen in vergaande mate al feitelijk uitvoering is gegeven aan de op de bevrijding van betrokkene gerichte actie met een sterk planmatig karakter en dat deze voorgenomen bevrijdingsactie kort daarna zou zijn voltooid als de politie niet had ingegrepen door de helikopter niet te laten opstijgen en door op te treden jegens de personen in de BMW en de Audi, die zich bevonden op de locatie van de beoogde tussenlanding respectievelijk in de nabijheid van de penitentiaire inrichting. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, gelet op hetgeen door de Hoge Raad is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd.