Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
15 maart 2021

Rechtspraak

Oplegging bijzondere voorwaarden omtrent gedrag.

Commentaar bij HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie beroep of gewoonte maken van verwerven en bezit van kinderporno en ontucht met 15-jarige jongen, is bewezen verklaard, onder meer over het oordeel van het hof dat de in beslag genomen telefoon vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarden, voor zover inhoudende dat de ‘verdachte/veroordeelde zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie’.

Het hof heeft ten aanzien van laatstgenoemde klacht overwogen dat het de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met onder meer de bijzondere voorwaarde dat de verdachte/veroordeelde:

‘(...)

- gedurende de proeftijd mee zal werken aan gesprekken met de reclassering over:

gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen;

gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;

en hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen, in welk kader hij zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie.’

Verder heeft het hof beslist dat het opdracht aan de reclassering geeft tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte/veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

De Hoge Raad haalt artikel 14c lid 2 Sr aan, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde en voor zover in cassatie van belang en overweegt dat een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2 onder 14° Sr het gedrag van de veroordeelde dient te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl. ECLI:NL:HR:2020:1215).

De Hoge Raad oordeelt dat de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde, voor zover deze behelst dat de verdachte/veroordeelde zal meewerken aan controles van digitale gegevensdragers door de politie, in strijd is met artikel 14c lid 2 onder 14° Sr omdat dit onderdeel van de voorwaarde niet voldoet aan de genoemde maatstaven. In het bijzonder blijkt uit die voorwaarde niet hoe deze zich precies verhoudt met de in de bijzondere voorwaarde bedoelde gesprekken met de reclassering. Ook blijkt daaruit niet met welke frequentie en op welke wijze de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd, welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn en hoe is gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht.

Ten aanzien van de eerstgenoemde klacht heeft het hof overwogen dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan (de computer) c.q. waarvan de telefoon bij gebreke van een bekend wachtwoord niet kon worden onderzocht, onttrokken dienen te worden aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De Hoge Raad oordeelt dat zonder nadere motivering het oordeel van het hof dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde telefoon van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, niet begrijpelijk is.