Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
22 januari 2021

Rechtspraak

Noodweer na zelf verlaten woning? Commentaar bij HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:69.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie poging zware mishandeling is bewezen verklaard, over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer.

Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in dat de verdediging van oordeel is dat er sprake is van een noodweersituatie. Het slachtoffer, die onder invloed was van alcohol en cocaïne, viel cliënte aan in de woning van de betrokkene en cliënte werd hierbij meermaals gestoken. Van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënte was dus absoluut sprake. En daar was verdediging tegen geboden en daartegen heeft zij zich dus ook verdedigd, door met een aardappelschilmesje afwerende bewegingen te maken in de richting van het slachtoffer die ook nog een hangslot had gepakt. Gelet op de verwondingen die aan cliënte waren toegebracht, en het feit dat het slachtoffer ook nog terugkwam en daarbij een hangslot voorhanden had om als wapen te gebruiken, is de verdediging van oordeel dat cliënte door een aardappelschilmesje te gebruiken binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. De verdediging is dan ook van oordeel dat cliënte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. De verdediging verzoekt dan ook om haar te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Het hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen.

Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat slachtoffer de verdachte in de woning had gestoken en buiten met een kettingslot op de verdachte is afgekomen. De verdachte heeft ter verdediging een aardappelschilmesje gepakt en zich daarmee verdedigd. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte had, toen het slachtoffer eenmaal de woning had verlaten, in de woning kunnen blijven en de politie kunnen bellen. Het hof oordeelt dat uit verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof vast is komen te staan dat er op 21 april 2016 in de woning van de betrokkene een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte (steek)verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij een aardappelschilmesje heeft gepakt toen aangever de woning had verlaten en dat zij vervolgens ook met dat mesje naar buiten is gegaan, de galerij op. De verdachte heeft verder verklaard dat aangever naar beneden is gelopen naar zijn scooter/scootmobiel, daar een kettingslot heeft gepakt en weer naar boven kwam en met dat kettingslot op de verdachte en betrokkene afkwam. De verdachte heeft het kettingslot toen van aangever afgepakt en aangever vervolgens met het mesje gestoken.

Het hof is van oordeel dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

De Hoge Raad overweegt dat in het overzichtsarrest inzake noodweer en noodweerexces ECLI:NL:HR:2016:456 onder meer is overwogen dat indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, de rechter een gemotiveerde beslissing op dat verweer moet geven. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn.

De Hoge Raad overweegt dat gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met de aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bewijsvoering van het hof innerlijk tegenstrijdig is voor zover deze ten aanzien van de locatie waar het steken in het bovenlichaam en het oor heeft plaatsgevonden als vaststelling van het hof inhoudt dat dit zowel in de woning van betrokkene heeft plaatsgevonden als buiten die woning, terwijl het hof ook geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot een aan die gedragingen voorafgaande uitlokking door de verdachte van een aanval door het provoceren van of het zoeken van een confrontatie met betrokkene.