Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
20 november 2020

Rechtspraak

Poging woninginbraak met geweld Hoofddorp. Commentaar bij Hoge Raad 17 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1804.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie medeplegen poging tot diefstal, gevolgd door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken is bewezen verklaard, over de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op het bij de poging tot diefstal toegepaste geweld.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder overwogen dat de raadsvrouw betoogd heeft dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat (a) de verdachte onvoldoende past in het door de aangever opgegeven signalement van de daders, (b) direct bewijs voor de aanwezigheid van de verdachte in de woning van de aangever ontbreekt en dat (c) verzuimd is DNA-onderzoek te doen aan de stok waarmee de aangever een van de daders op het hoofd zegt te hebben geslagen. Daarnaast heeft zij gewezen op de verklaring die de verdachte heeft afgelegd over zijn aanwezigheid elders en over de wondjes op zijn hoofd. Die verklaring luidt, kort gezegd, dat de verdachte na een bezoek aan de McDonalds en na een busrit op zoek was naar de woning van zijn vriendin met wie hij heimelijk een relatie had, terwijl de wondjes op zijn hoofd verband houden met een haartransplantatie die de verdachte in Istanbul heeft ondergaan. Bij gebreke van een letselverklaring die antwoord kon geven op de vraag of het hoofdletsel past bij een slag met een stok dan wel bij geïrriteerde haarimplantaten, en zonder nader onderzoek naar de bedoelde vriendin, kan deze verklaring niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven en is de alternatieve lezing van de verdachte heel wel mogelijk, aldus de raadsvrouw.

Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de pleger van de poging tot woninginbraak is geweest die door de aangever op zijn hoofd is geslagen. Dit leidt het hof met name af uit de plaats waar en de omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden en uit de geconstateerde verwonding en zwelling op zijn hoofd. Dat de verdachte in de avond van 23 januari 2016 samen met onder anderen medeverdachte op pad is geweest, leidt het hof af uit de track-and-tracegegevens van de door laatstgenoemde bestuurde Toyota. Het in de fouillering van de verdachte aangetroffen visitekaartje van het autoverhuurbedrijf waar de medeverdachte de door hem die avond bestuurde Toyota heeft gehuurd, vormt een extra aanwijzing voor de nauwe banden tussen de verdachte en de medeverdachte. Voor de vaststelling dat de medeverdachte is opgetreden als chauffeur naar en van de plaats van het misdrijf acht het hof in het bijzonder redengevend de grote mate waarin de plaats, het tijdstip en de signalementen van daders van de poging tot woninginbraak aansluiten op de track-and-tracegegevens van de door de medeverdachte bestuurde auto en de waarnemingen betreffende de personen die bij hem in de auto zijn gestapt zeer kort na de inbraakpoging.

Anders dan de raadsvrouw acht het hof de door de verdachte gegeven alternatieve lezing niet ‘heel wel mogelijk’, laat staan aannemelijk. Wat betreft de verklaring over een bezoek aan een vriendin, is de verklaring van de verdachte reeds volstrekt ongeloofwaardig waar hij heeft verklaard een jaar een relatie met haar te onderhouden, zonder haar achternaam te kunnen noemen. Ook op de vraag naar haar precieze adres moest hij het antwoord schuldig blijven. Daar komt bij dat de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen – met bevuilde schoenen en broek, bezweet en met een penetrante zweetlucht (in wording) – heel goed passen bij kort daaraan voorafgaand vluchten en zich in het gemeentelijk groen schuilhouden voor de politie, en veel minder goed passen bij een voorgenomen bezoek aan een heimelijke liefde. Ook de verklaring over hoofdwondjes als gevolg van een in Istanbul ondergane haartransplantatie ontbeert elke geloofwaardigheid. De verdachte heeft geen enkel gegeven aangeleverd aan de hand waarvan deze verklaring (waaronder het hebben ondergaan van de gestelde behandeling) geverifieerd zou kunnen worden. Daar komt bij dat de verdachte kort na zijn aanhouding heeft verklaard dat hij de haartransplantatie twee jaar geleden heeft ondergaan en later in zijn verhoor door de politie op de vraag hoe lang het geleden was heeft geantwoord ‘Zwijgrecht. Het was een jaar geleden. Nee zes maanden terug. Nee twee maanden terug. Zwijgrecht op alles.’ De alternatieve lezing verwijst het hof daarom naar het rijk der fabelen; een letselverklaring over de hoofdwondjes heeft het hof daarbij niet nodig. Verder geldt dat het signalement van de verdachte in voldoende mate overeenkomt met het signalement dat de aangever van de dader(s) heeft gegeven. DNA-onderzoek aan de stok van de aangever acht het hof niet nodig, nog los van de vraag of dat nuttig zou kunnen zijn nu de geslagene een capuchon droeg.

Voorts overweegt het hof dat het tegen de aangever toegepaste geweld ook aan de verdachte moet worden toegerekend. In het door de verdachte tezamen met zijn mededaders uitgevoerde plan om in de avonduren rond tien uur met behulp van een koevoet en een ijzeren staaf in te breken in een woning waarin op dat moment niemand thuis is, ligt – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die in dit geval ontbreken – besloten dat in het geenszins onwaarschijnlijke geval dat een bewoner tijdens de inbraak thuiskomt, tegen hem of haar enig geweld gebruikt zal worden om te ontkomen, zoals een duw en/of een enkele klap, al dan niet met behulp van die voornoemde inbrekerswerktuigen. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans hierop bewust aanvaard door zijn betrokkenheid als medepleger bij de uitvoering van dit plan. Het hof heeft hierbij in zijn overwegingen betrokken dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een inbraak in de eigen woning hevige emoties kan oproepen, waarvan boosheid er één is. Mede tegen die achtergrond is het volstrekt onrealistisch om te denken dat de bewoner de door hem overlopen inbrekers zonder meer (of anders gezegd: zonder slag of stoot) zal laten vertrekken, zodat – tenzij hierover vooraf door de medeplegende inbrekers andersluidende afspraken zijn gemaakt, waarvan hier niet is gebleken – het tegen een dergelijke bewoner gepleegd beperkt geweld om de vlucht mogelijk te maken, als onderdeel van het plan moet worden gezien.

De Hoge Raad overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat het plan van de verdachten was om in de avonduren rond tien uur met behulp van een koevoet en een ijzeren staaf in te breken in een woning, waarin op dat moment niemand thuis was. Het hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat in dit plan – bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel – besloten lag dat in het geenszins onwaarschijnlijke geval dat een bewoner tijdens de inbraak zou thuiskomen, tegen hem of haar enig beperkt geweld zou worden gebruikt om te ontkomen, zoals een duw en/of een enkele klap, al dan niet met behulp van die inbrekerswerktuigen. De Hoge Raad oordeelt dat het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het gebruik van het bewezen verklaarde geweld – bestaande uit het met kracht tegen een deur duwen van het slachtoffer en het met de ijzeren staaf tegen diens voorhoofd slaan als gevolg waarvan deze een behoorlijke bult op zijn hoofd opliep, waaruit bloed kwam, en een bonkende pijn ontstond – omdat het plegen van dit geweld onderdeel was van het door de verdachte met zijn mededaders uitgevoerde plan, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd is.