Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
20 november 2020

Rechtspraak

Rijden zonder rijbewijs. Commentaar bij Hoge Raad 17 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1803.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie rijden zonder rijbewijs is bewezen verklaard, onder meer dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2019 niet overeenkomstig artikel 327 Sv is vastgesteld en ondertekend.

De Hoge Raad overweegt dat zich bij de gezonden stukken bevinden:

(i) een proces-verbaal van de terechtzitting van het hof (enkelvoudige kamer) van 26 juli 2019, bladzijden 1 en 2, en

(ii) een aantekening mondeling arrest als bedoeld in artikel 425 lid 3 Sv, bladzijden 3-5.

De Hoge Raad begrijpt dat de stukken tezamen vormen het proces-verbaal van de terechtzitting waarin het mondeling arrest is aangetekend, als bedoeld in artikel 425 lid 3 Sv. Deze aantekening mondeling arrest is aan het slot voorzien van twee handtekeningen en houdt onder meer in: ‘Dit proces-verbaal is bij ontstentenis van de voorzitter door de griffier vastgesteld en ondertekend en voor gezien mede ondertekend door de afdelingsvoorzitter.’

De Hoge Raad haalt artikel 327 Sv, dat op grond van artikel 415 lid 1 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, aan en overweegt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2019 niet door de rechter die over de zaak heeft geoordeeld vastgesteld en ondertekend is overeenkomstig artikel 327 Sv. Aan dat verzuim doet niet af dat dit proces-verbaal wel is vastgesteld en ondertekend door de griffier. Op grond van de tweede volzin van artikel 327 Sv kan vaststelling en ondertekening van het proces-verbaal door de rechter die over de zaak heeft geoordeeld, immers niet worden gemist. De Hoge Raad oordeelt dat de enkele onderaan het proces-verbaal vermelde grond dat sprake is van ‘ontstentenis van de voorzitter’ – hetgeen kennelijk aanleiding heeft gegeven voor het ‘voor gezien’ ondertekenen door de afdelingsvoorzitter – niet een zodanig bijzondere omstandigheid vormt dat het aan het bedoelde verzuim te verbinden gevolg van nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven einduitspraak achterwege kan blijven. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht slaagt.