Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
13 november 2020

Rechtspraak

Openlijke geweldpleging tegen opsporingsambtenaren. Commentaar bij Hoge Raad 10 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1757.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen is bewezen verklaard, over het oordeel van het hof dat de bewezen verklaarde gedragingen ‘geweld’ tegen personen als bedoeld in artikel 141 lid 1 Sr opleveren.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer overwogen dat in het onderhavige geval uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan het zeer boos en agressief schreeuwen tegen verbalisanten, wild met de armen zwaaien, zich breed maken, met gebalde vuisten staan, het omsingelen van de verbalisant, het duwen/wegduwen van een fiets, die de andere verbalisant tussen hem en verdachte en zijn mededader in hield, en het trappen tegen de fiets van die verbalisant. Voornoemde gedragingen hebben – gelet op het tijdstip waarop de verbalisanten ter plaatse waren (02.09 uur) en het moment van aanhouding van mededader (02.22 uur) – in een tijdsbestek van ongeveer tien minuten plaatsgevonden. Gelet op het korte tijdsbestek ziet het hof de bovengenoemde handelingen als één geheel van gedragingen.

Uit het proces-verbaal van laatstgenoemde verbalisant volgt dat sprake is geweest van een zeer bedreigende situatie. Om die reden heeft deze verbalisant (op meerdere momenten) zijn pepperspray gepakt. De verbalisant zag dat de verdachte, toen de verbalisant voor de eerste keer zijn pepperspray pakte, even hiervan schrok, doch zijn agressieve houding voortzette. Voorts heeft die verbalisant gerelateerd dat hij zich door het agressieve gedrag van de verdachte en zijn mededader bedreigd voelde. Uit hetgeen eerstgenoemde verbalisant heeft gerelateerd blijkt eveneens dat hij vanwege het agressieve gedrag van de verdachte zijn pepperspray had gepakt teneinde deze snel te kunnen gebruiken. Verdachte bleef echter schreeuwen. Uit het feit dat beide verbalisanten hun pepperspray hebben gepakt, leidt het hof af dat zij zich door het handelen van de verdachte en zijn mededader bedreigd hebben gevoeld. Gelet op de aard van de beschreven gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder die zijn geschied – doordat bijvoorbeeld de afstand tussen het gezicht van de verdachte en het gezicht van de andere verbalisant minder dan 30 cm bedroeg en eerstgenoemde verbalisant door de verdachte en zijn mededader werd omsingeld – kunnen de hierboven beschreven gedragingen – in onderling verband en samenhang bezien – naar het oordeel van het hof objectief gezien ook als bedreigend worden ervaren.

Gelet op de aard van voornoemde gedragingen en de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde handelingen hebben plaatsgevonden en gelet op het bedreigende karakter ervan, alsmede gelet op hetgeen de verbalisanten daaromtrent hebben gerelateerd, acht het hof bewezen dat als gevolg van die gedragingen de openbare orde is verstoord. De gedragingen van verdachte en zijn mededader zijn van een zodanig ernstig karakter dat gesproken kan worden van openlijke geweldpleging tegen personen in de zin van artikel 141 Sr.

De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging op artikel 141 lid 1 Sr toegesneden is. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woord ‘geweld’ is gebruikt in de betekenis die dat woord heeft in die bepaling. De Hoge Raad overweegt dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte op de laatstgenoemde verbalisant afrende, schreeuwde dat deze weg moest gaan en trapte tegen de fiets van de verbalisant, terwijl deze de fiets voor zich hield. Ook de mededader pakte de fiets vast, duwde en trapte ertegen, waarbij de verbalisanten achter hun fietsen werden klemgezet door de verdachte en zijn mededader, van wie één slaande bewegingen maakte in de richting van de eerstgenoemde verbalisant en pogingen deed om bij haar te komen. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zeer boos en agressief schreeuwden tegen de verbalisanten, wild met de armen zwaaiden, zich breed maakten en met gebalde vuisten stonden. De Hoge Raad oordeelt dat het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van openlijk ‘geweld’ tegen personen in de zin van artikel 141 lid 1 Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend gemotiveerd is.