Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
30 oktober 2020

Rechtspraak

Proportionele verdediging? Noodweer bij mishandeling. Commentaar bij Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1685.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie mishandeling is bewezen verklaard, over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer.

Het hof heeft, voor zover van belang, overwogen dat het op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vaststelt dat de verdachte aangever met twee handen tegen zijn borst hard heeft geduwd, waardoor aangever, op zijn rug, op de grond is gevallen, half tegen een fietsenrek of fiets aan, waarbij hij uitwendige verwondingen heeft opgelopen, te weten een blauwe plek aan de rechterkant van de ribbenkast, pijnlijke ribben, enkele schaafwonden op zijn rug, een grote schaafwond en een blauwe plek op zijn rechter knie. Het hof is van oordeel dat het duwen van aangever door de verdachte, gelet op de wijze en de kracht waarmee de duw is gegeven en de gevolgen ervan een mishandeling oplevert.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel putatief noodweer toekomt, nu aangever op de verdachte af is komen lopen en, boos zijnde, heel dicht op hem is gaan staan waardoor de verdachte zich in de positie bevond dat hij zich tegen aangever moest verdedigen dan wel meende zich tegen hem te moeten verdedigen.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden. Op 6 juni 2017 heeft de verdachte zijn auto in de straat voor zijn woning geparkeerd in verband met een verhuizing. Door deze situatie kon aangever toen hij in zijn auto kwam aanrijden, zijn weg niet vervolgen. Een getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever op de verdachte af is komen lopen, dat er vervolgens een neus aan neus- gesprek (‘geschreeuw’, zegt ze) ontstond waarbij de verdachte naast zijn auto stond en dat de deur van diens auto open was. Voornoemde getuigenverklaring ondersteunt de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende dat aangever boos op hem af kwam lopen en pal voor zijn neus kwam staan – op nog geen vijf centimeter afstand – en dat hij, verdachte, vrijwel klem stond tussen aangever en de openstaande achterdeur van zijn, verdachtes, auto en hij daardoor niet weg kon lopen.

Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er voor de verdachte sprake was van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van het eigen lijf. Het hof is echter van oordeel dat de door de verdachte gegeven duw buitenproportioneel is geweest. Immers, heeft de verdachte met kracht met twee handen op de borst van de aangever geduwd, waardoor de aangever op de grond is gevallen en hierdoor de verwondingen als eerder vermeld heeft opgelopen. Het hof neemt hierbij de verklaring van een andere getuige bij de rechter-commissaris in aanmerking, inhoudende dat de verdachte fors duwde en diens verklaring bij de politie, inhoudende dat aangever met een flinke klap op de grond kwam en hard tegen een fiets aankwam, alsmede de verklaring van eerstgenoemde getuige bij de politie, inhoudende dat de verdachte een flinke duw gaf en dat aangever met een flinke vaart achterover viel. Het hof verwerpt dan ook het beroep op noodweer, nu de verdachte door op deze wijze te handelen, de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. Gelet op bovenstaande overwegingen behoeft het beroep op putatief noodweer geen bespreking meer.

De Hoge Raad overweegt dat bij de beoordeling van de klacht voorop moet worden gesteld dat de proportionaliteitseis bij noodweer ertoe strekt om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.3).

De Hoge Raad overweegt dat het hof het beroep op noodweer verworpen heeft omdat – kort gezegd – het door de verdachte met twee handen geven van een harde duw tegen de borst van de aangever waardoor deze hard viel buitenproportioneel is geweest, waarmee het hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat deze gedraging als verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de dreigende aanranding. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, mede gelet op hetgeen is vooropgesteld over de tot terughoudendheid nopende maatstaf, niet zonder meer begrijpelijk is. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte was ontstaan, nadat de aangever boos op de verdachte was afgelopen en zeer dicht op hem was gaan staan terwijl de aangever hem (schreeuwend) aansprak, terwijl de verdachte klem stond tussen zijn auto en de aangever en daardoor niet kon weglopen.