Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
25 juni 2019

Rechtspraak

Uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr.

De verdediging klaagt onder meer namens verdachte, ten aanzien van wie mensenhandel door voordeel te trekken uit uitbuiting van uit buitenland afkomstige prostituee en haar te bewegen tot afdracht van prostitutieopbrengsten (art. 273f lid 1 onder 6 Sr en art. 273f lid 1 onder 9 Sr) en witwassen is bewezen verklaard, over de bewezenverklaring van de ten laste gelegde mensenhandel en dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van ‘uitbuiting’.

Blijkens de aanvulling op het verkorte arrest steunt deze bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, op de volgende bewijsvoering: slachtoffer heeft geen aangifte van mensenhandel gedaan tegen verdachte. Het hof is desondanks van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte door feitelijkheden opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van slachtoffer, die als prostituee werkzaam was in Amsterdam. Het hof neemt hierbij in aanmerking de volgende feiten en omstandigheden, die blijken uit de in de voetnoten aangeduide te bezigen bewijsmiddelen.

Slachtoffer werkte vanaf 2001/2002 als prostituee in Amsterdam. Zij heeft verdachte leren kennen toen zij een jaar of drie op de Wallen werkte. Zij had zeven jaar een relatie met de verdachte. Verdachte leerde slachtoffer kennen ‘achter het raam’ in Amsterdam. Hij kende haar vanaf 17 juli 2005 en noemde haar zijn vrouw of vriendin. Verdachte stond ingeschreven in Hoogeveen en hij woonde daar ook. Volgens verdachte was hij een van degenen die van betrokkene de woning te Amsterdam huurde (waar slachtoffer woonde). Volgens slachtoffer overhandigde verdachte soms het huurbedrag van die woning aan betrokkene. Slachtoffer had als prostituee een vaste kamer. Dit adres lag op loopafstand van enkele minuten van haar woning. Verdachte heeft slachtoffer tijdens haar werk laten controleren of gecontroleerd.

Op 17 mei 2009 schoten verdachte en een betrokkene slachtoffer te hulp toen zij op haar werkplek het ‘hoerenalarm’ had ingedrukt. Ook die betrokkene had veel aandacht voor slachtoffer, terwijl zij destijds achter het raam stond en aan het werk was.

Op 15/16 augustus 2009 is gezien dat verdachte op de hoek stond van de straat, waar slachtoffer als prostituee werkte. Dat verdachte bemoeienis had met prostituees blijkt ook uit zijn eigen verklaring. Verdachte heeft op 22 februari 2009 tegen de politie gezegd dat hij, als hij een telefoontje van één van hen kreeg, probeerde zo snel mogelijk ter plaatse te zijn.

Tijdens een observatie op 16 november 2008 omstreeks 01:00 uur is verdachte op de Wallen gezien toen hij zich samen met betrokkene en een andere persoon in een personenauto bevond. Verdachte en betrokkene zijn eveneens in de nacht van 1 op 2 december 2011 samen op de Wallen gezien toen zij met een onbekende man spraken. Deze zei tegen verdachte in de Engelse taal: This is not the conditions that I like. Verdachte was een bekende binnen de prostitutiescene. Volgens een prostituee op de Wallen, was verdachte ook druk en zeer regelmatig in de wijk actief.

Volgens een andere benadeelde controleerden betrokkene en verdachte o.a. haarzelf en slachtoffer. Ze wisten: daar is de vrouw van betrokkene, daar is die van verdachte en die andere van verdachte. Niet alleen zij werd gecontroleerd maar ook de rest. De andere benadeelde stuurde veelvuldig sms’jes met (in aantal wisselende) kruisjes naar betrokkene. De vermelding van een ‘x’ in de sms betekende dat zij € 50 had verdiend; de vermelding van ‘xx’ betekende € 100. Volgens de andere benadeelde deed slachtoffer dat ook voor verdachte. Wat verdachte deed, moest betrokkene ook met de andere benadeelde doen. Hij zei: je moet precies doen als slachtoffer. Slachtoffers, hun sturen een smiley, je moet ook zoiets gaan doen. Dat kruisje was een idee van betrokkene of verdachte.

Verdachte heeft slachtoffer voorgehouden dat zij een exclusieve relatie hadden. Verdachte had vanaf ongeveer 2006 niet alleen een relatie met slachtoffer maar ook met een ander slachtoffer, die eveneens vanaf 2006 in Amsterdam als prostituee op de Wallen werkte. Hij heeft zijn relatie met slachtoffer verzwegen voor het andere slachtoffer en zijn relatie met het andere slachtoffer verzwegen voor slachtoffer. Volgens de andere benadeelde was de verdachte bang dat het slachtoffer over het andere slachtoffer zou vertellen en andersom. Verdachte heeft op 12 juni 2012 in een telefoongesprek met een betrokkene gezegd dat hij niet wilde dat ‘de blonde/blanke’ en ‘de krullebol’ elkaar zouden zien. Volgens slachtoffer wilde verdachte kinderen met haar. Volgens het andere slachtoffer had zij zes jaar een relatie met verdachte en was zij op een leeftijd dat zij nog wel een kind zou willen hebben; verdachte zou gezegd hebben: ‘wanneer komt de kleine nou’. Verdachte heeft er nooit met de slachtoffers over gesproken dat hij een vrouw (hof: ex‑partner) en drie kinderen had.

Verdachte heeft een deel van de verdiensten uit prostitutiewerk van slachtoffer laten afstaan. Slachtoffer onderhield verdachte. Zij gaf hem haar pinpas, betaalde een auto voor hem, een grijze Golf, en verzekeringen ‘en dat soort dingen’. De grijze Golf die op naam stond van verdachte was door slachtoffer betaald. Zij betaalde ook voor het eten en tankte benzine voor de auto. Zij had ook een scooter aangeschaft voor gezamenlijk gebruik en deze betaald. Verdachte maakte daadwerkelijk gebruik van die scooter. Voor een gezamenlijke vakantie die bijvoorbeeld 500 euro kostte, betaalde verdachte zo’n 100 euro en slachtoffer de rest. Hij liet slachtoffer ook geld voor hem overmaken. Volgens de benadeelde had verdachte een huis aan de straat, waar het slachtoffer ‘zat’. Alle vriendinnen van verdachte werkten volgens benadeelde in de prostitutie. Benadeelde heeft betrokkene en verdachte nooit zien werken. Zij waren bezig met fitnessen en zaten op terrasjes te wachten op de sms-berichten met de verdiensten van de prostituees, benadeelde en slachtoffers.

De verdachte had bij zijn aanhouding op 16 april 2012 een ING-betaalpas van slachtoffer in zijn portemonnee in een buideltas. In de woning van verdachte in Hoogeveen is in een jas een pakketje aangetroffen met een bedrag van € 50.000, bestaande uit 100 biljetten van 500 euro. Op dezelfde datum is in de woning van slachtoffer in de meterkast een pakketje aangetroffen met in totaal € 45.000 aan bankbiljetten, eveneens in coupures van € 500 euro, dat op identieke wijze was verpakt als het bij verdachte aangetroffen pakket met € 50.000. Volgens verdachte was het bedrag van € 50.000 van slachtoffer. Het hof acht dit aannemelijk nu het geld dezelfde coupures betrof en op dezelfde wijze was verpakt als het in de woning van slachtoffer aangetroffen bedrag dat volgens haar haar verdiensten in de prostitutie betrof; de verdachte wist daar volgens haar van. De verdachte heeft verklaard het geld te hebben ingepakt en een deel ervan te hebben meegenomen naar Hoogeveen. Ook heeft slachtoffer, toen zij werd geconfronteerd met het in de jas van de verdachte in Hoogeveen aangetroffen geld, verklaard dat zij dat bedrag had gespaard van haar inkomsten als prostituee. De teruggaven inkomstenbelasting van slachtoffer over de belastingjaren 2011 en 2012 kwamen op de rekening van verdachte.

De Hoge Raad overweegt dat het ten laste gelegde toegesneden is op artikel 273f Sr en haalt genoemde bepaling, zoals deze luidde in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, aan en overweegt dat vooropgesteld moet worden dat het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ in de wet niet, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie, gedefinieerd is. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Voorts is van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1 aanhef en onder 9° Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. NEDERLANDS_ECLI:NL: HR:2018:1941). De Hoge Raad oordeelt dat uit de bewijsvoering van het hof echter niet zonder meer volgt dat bij de bewezen verklaarde gedragingen sprake was van uitbuiting, zoals aan de orde gesteld.