Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
10 november 2016

Rechtspraak

Afwijzing (herhaald) getuigeverzoek.

De verdediging klaagt, namens verdachte ten aanzien van wie witwassen is bewezenverklaard, over de afwijzing van het hof van de verzoeken tot het (alsnog) horen van de vader van verdachte als getuige. Het hof heeft het op de zitting gedane en herhaalde verzoek tot het horen van een getuige in zijn arrest als volgt afgewezen:

‘De getuige – die aanvankelijk door het hof is toegewezen – is in het kader van een rechtshulpverzoek opgeroepen in Duitsland en ten overstaan van de rechter van het kantongerecht Tiergarten verschenen. Uit het dossier blijkt dat de getuige werd ingelicht over het onderwerp van het onderzoek (een helingszaak) en de persoon van verdachte. Voorts blijkt uit de stukken van het kantongerecht Tiergarten dat aan de getuige de feiten zijn beschreven waarop het rechtshulpverzoek was gebaseerd en dat hem is uitgelegd dat het verhoor zou plaatsvinden in het kader van een videoconferentie. De getuige heeft verklaard zich te willen beroepen op zijn verschoningsrecht omdat hij geen verklaring wilde afleggen in het kader van een strafzaak tegen zijn zoon, verdachte. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman het verzoek tot horen van voornoemde getuige herhaald op de grond dat de getuige bij het afleggen van zijn verklaring bij de Duitse rechtbank niet goed zou hebben begrepen over welke zaak het verhoor zou gaan en nadien tegen zijn zoon, verdachte, heeft gezegd toch bereid te zijn inhoudelijke vragen te beantwoorden. De raadsman heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij dit telefonisch van zijn cliënt heeft gehoord en dat hij niet beschikt over een schriftelijke verklaring van de getuige waaruit zijn bereidheid blijkt. Het hof heeft ter zitting geoordeeld dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd, reden waarom het hof het verzoek heeft afgewezen. De raadsman heeft gepersisteerd bij het horen van de getuige. Het hof acht het horen van de getuige niet noodzakelijk nu geen nieuwe gronden zijn aangevoerd en deze gronden ook voorts niet zijn gebleken ter onderbouwing van het verzoek en wijst daarom het verzoek af.’

De Hoge Raad overweegt dat het hof het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek om de vader van de verdachte als getuige te horen heeft afgewezen op de weergegeven gronden. De Hoge Raad oordeelt dat, mede in aanmerking genomen dat door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting niet meer is aangevoerd dan dat hij van verdachte heeft gehoord dat de getuige bereid is om vragen te beantwoorden, het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad overweegt dat het hof voorts het, na deze afwijzende beslissing, ter terechtzitting in hoger beroep herhaalde verzoek om de getuige te horen, in zijn eindarrest heeft afgewezen en daarbij onder meer betrokken dat door de raadsman van de verdachte aan dit herhaalde verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd en die evenmin zijn gebleken. De Hoge Raad oordeelt dat ook dit oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is. Het hof heeft, met de afwijzing van de verzoeken om de vader van verdachte als getuige te horen, artikel 6 lid 3 onder d EVRM niet miskend, nu deze verdragsbepaling zich niet ertegen verzet dat bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de onderbouwing van verzoeken tot het horen van getuigen.