Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
20 januari 2017

Rechtspraak

Rechtspraak

Betekeningsperikelen.

De verdediging klaagt namens verdachte over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend. De Hoge Raad overweegt dat in ECLI:NL:HR:2010:BL0616 is beslist dat wanneer volgens opgave van de GBA – thans BRP – de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is indien bij de desbetreffende gemeente – zonder resultaat – navraag is gedaan of hij bij zijn vertrek de voor de uitreiking van de gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd. Dit moet – thans – aldus worden verstaan dat ingeval de ten name van de verdachte gestelde Informatiestaat SKDB-persoon in de rubriek ‘huidig BRP-adres’ een aanknopingspunt bevat voor het vermoeden dat de verdachte een woon- of verblijfplaats in het buitenland heeft, navraag moet worden gedaan of zijn adresgegevens zijn geadministreerd in de databank RNI. De Hoge Raad overweegt dat de klacht op de opvatting berust dat genoemde verplichting tot het doen van navraag ook geldt indien in de Informatiestaat SKDB-persoon in een andere rubriek, te weten de rubriek ‘laatst opgegeven woon- of verblijfplaats’, waarmee wordt gedoeld op het laatste bij de identiteitsvaststelling door de verdachte opgegeven adres, weliswaar een buitenland is vermeld doch niet een adres, zoals in dit geval de registratie: Groot-Brittannië. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting echter onjuist is.