De door het hof gevolgde werkwijze voldoet aan de eisen die door de Hoge Raad zijn gesteld. Voor zover het middel klaagt dat de voor het bewijs gebezigde processen-verbaal enkel de conclusies bevatten van de verbalisanten die de desbetreffende rapportages hebben opgemaakt, maar niet de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, is het tevergeefs voorgesteld. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is toereikend gemotiveerd. Artikel 36e lid 7 Sr houdt een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht. Op grond van artikel 1 lid 2 Sr dient bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepalingen te worden toegepast. ’s Hofs oordeel dat ‘deze wetsbepaling niet valt onder artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht nu het geen materiële (extra) sanctie betreft maar louter een executiemodaliteit en derhalve direct toegepast kan worden’, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Hoge Raad, 18-03-2014