Met zijn op zijn vaststellingen gebaseerde oordeel ‘dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop waren gericht om zijn criminele opbrengst veilig te stellen’ heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat verdachte, in de periode waarin door hem geldbedragen van zijn bankrekening werden opgenomen en nadien, die bedragen niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die bedragen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Hoge Raad, 08-10-2013