Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
25 september 2020

Rechtspraak

Bewijsmiddelen poging afpersing: unus testis? Commentaar bij Hoge Raad 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie medeplegen van poging tot afpersing is bewezen verklaard, dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 Sv de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige, te weten de aangever.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder overwogen dat de verdachte betrokkenheid bij het ten laste gelegde in ieder opzicht ontkent. De tot bewijs gebezigde verklaring van aangever over een poging tot afpersing betreft onder meer daarbij door de verdachte gepleegd geweld op 25 januari 2014. Het hof constateert dat enkel de verklaring over het gepleegde geweld op 25 januari 2014 door ander bewijs wordt ondersteund. Die ondersteuning is gelegen in de waarneming van getuige, de moeder van aangever. Zij heeft op 27 februari 2014 als getuige verklaard dat haar zoon haar heeft verteld dat hij in Alphen aan den Rijn een blauw oog opgelopen heeft. Hij heeft dit gezegd net nadat het gebeurd was en zij heeft hem zelf met een blauw-geel gekleurd oog gezien. Uit deze bewijsmiddelen put het hof de overtuiging en acht het hof derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen.

De Hoge Raad overweegt dat volgens het tweede lid van artikel 342 Sv het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

De Hoge Raad overweegt dat het hof naast de verklaring van het slachtoffer (aangever), waarin hij onder meer verklaart dat de verdachte op 25 januari 2014 hard tegen zijn gezicht heeft geslagen, de verklaring van getuige, de moeder van de aangever, voor het bewijs heeft gebruikt. Deze verklaring houdt in dat zij op 25 januari 2014, toen haar zoon haar had verteld net een blauw oog te hebben opgelopen in Alphen aan de Rijn, bij hem een blauw-geel gekleurd oog heeft waargenomen. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet hierop, niet kan worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de aangever onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Van schending van artikel 342 lid 2 Sv is daarom geen sprake.