Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
25 september 2020

Rechtspraak

Verjaringsklachten. Commentaar bij Hoge Raad 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1452.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie onder meer medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B Opiumwet (Opw) gegeven verbod, meermalen gepleegd, begaan in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 18 mei 2004 en telkens overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen, begaan op of omstreeks 18 mei 2004, is bewezen verklaard, dat wat betreft genoemde feiten het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen.

De Hoge Raad overweegt dat gelet op de in dit geval toepasselijke straf- en verbodsbepalingen artikel 70 Sr, artikel 71 Sr, artikel 72 Sr, artikel 78 Sr, artikel 1 (oud) WED, artikel 6 lid 1 (oud) WED, artikel 3 Opw, artikel 11 lid 2 Opw en artikel 13 lid 2 Opw zijn en oordeelt dat de klacht gegrond is.