Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
11 september 2020

Rechtspraak

Bestemd tot begaan misdrijf als bedoeld in artikel 46 Sr. Commentaar bij Hoge Raad 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is bewezen verklaard, onder meer over het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring bedoelde telefoons waren bestemd tot het begaan van het voorbereide misdrijf.

Het hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer overwogen dat op grond van tapgesprekken de verdenking is ontstaan dat medeverdachte samen met anderen een overval wilde plegen op 10 december 2014. Door de politie is besloten voorafgaand hieraan in te grijpen. Op een terras in Amsterdam zijn toen vier medeverdachten aangehouden. Bij de aanhouding zijn bij de verdachten en in hun voertuigen verschillende goederen aangetroffen, waaronder bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons. Later op de dag is verdachte in de buurt van de Nederlands-Belgische grens aangehouden, samen met een man genaamd [5]. In de auto waarin zij zich bevonden zijn reisbescheiden op naam van verdachte voor een vliegreis op 10-11 december 2014 van Brussel via Zürich naar Hong Kong aangetroffen en een koffer waarin, verstopt in speelgoed, een geldbedrag van € 374.000 zat. Op grond van getapte gesprekken en (WhatsApp-)berichten is tevens de verdenking gerezen dat verdachte, destijds vriendin van medeverdachte, een belangrijke rol heeft gespeeld.

Vast staat dat medeverdachte, een andere medeverdachte en verdachte het vooropgezette plan hadden om op woensdag 10 december 2014 een hoeveelheid geld te bemachtigen, die verdachte voor derden naar het buitenland zou vervoeren en waartoe op die datum een persoon bij haar langs zou komen. Daartoe hadden medeverdachte en de andere medeverdachte verschillende voorwerpen voorhanden: voertuigen, bivakmutsen, handschoenen en telefoons. Medeverdachte en de andere medeverdachte zijn aangehouden op een terras nabij de woning van verdachte; zij waren toen in gezelschap van twee andere medeverdachten, die ook zijn aangehouden. Mede gezien de verklaring van een van die andere medeverdachten gaat het hof ervan uit dat het primaire plan van verdachten was om de hoeveelheid geld in of bij het appartementencomplex waar verdachte woonachtig is weg te nemen kort nadat het geld door iemand naar haar toe was gebracht. Uit de tapgesprekken van 10 december 2014 tussen medeverdachte en verdachte kan worden afgeleid dat zij op 10 december 2014 wisten dat er een man naar haar woning zou komen en haar zou gaan vergezellen. Deze man bleek later [5] te zijn. Dat de overval in of bij de woning zou plaatsvinden vindt steun in de tapgesprekken, waaronder een tapgesprek van 5 december 2014, waarin verdachte spreekt over een afspraak ‘volgende week woensdag’ tussen 2 en 3, waarmee kennelijk is gedoeld op de afspraak van verdachte op 10 december 2014 met [5]. Daarbij bespreken verdachte en medeverdachte of het een voordeel of een nadeel is dat de scholen uitgaan rond dat tijdstip en dat er dan veel mensen lopen. Voorts vindt het steun in de communicatie tussen medeverdachte en verdachte op de dag van de overval zelf. Verdachte moest van medeverdachte op het moment dat ‘het’ (het hof begrijpt het geld) er zou zijn een sms-bericht sturen aan medeverdachte met de tekst ‘ja’ en zij moest de koffer vast open leggen. Ook heeft medeverdachte in een tapgesprek tegen verdachte gezegd dat als ze er zouden zijn: ‘boem boem’, en ook als het er was: ‘boem boem’ (het hof begrijpt dat er actie zou worden ondernomen zodra de perso(o)n(en) met het geld er zou(den) zijn).

Kort nadat [5] arriveert, stuurt verdachte inderdaad een sms: ‘ja’ en na tien minuten opnieuw een sms: ‘vertrek nu’. Om 15.08 uur, 3 minuten later, hebben [5] en verdachte het appartementencomplex samen verlaten, zo is waargenomen tijdens een observatie. Ze hadden een koffer bij zich. Op het moment dat verdachte net met [5] in de auto zat, stuurde ze wederom een sms-bericht naar medeverdachte met de inhoud: waar bn je? Het observatieteam heeft waargenomen dat de auto met daarin [5] en verdachte richting de A10 reed maar omkeerde en terugreed richting de woning van verdachte. Zij stapte uit en liep richting de woning. Uit de taps is gebleken dat zij toen zes keer medeverdachte heeft gebeld. Daarna is ze weer in de auto gestapt die toen wegreed. Ook dit past in het scenario dat de diefstal van het geld in of bij het appartementencomplex had moeten plaatsvinden, maar dat dit door de arrestatie van de mannelijke verdachten is mislukt. In het plan om geld in of bij het appartementencomplex van verdachte weg te gaan nemen ligt het gebruik van geweld dan wel bedreiging met geweld besloten.

Het hof acht niet aannemelijk dat de persoon die het geld zou komen brengen, naar later bleek [5], de grote som geld, vrijwillig en zonder verzet zou afgeven aan of laten meenemen door verdachten. Het gebruik van geweld dan wel de bedreiging met geweld zou dan ook nodig zijn geweest om de diefstal te voltooien. Dat er geen wapens bij de aangehouden verdachten zijn aangetroffen doet, mede gelet op het postuur van medeverdachte en de andere medeverdachte, het getalsmatige overwicht van verdachten, en de dreiging die uitgaat van personen met bivakmutsen, aan deze gevolgtrekking niet af.

Ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het wegnemen op zichzelf overweegt het hof tot slot nog dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard heeft dat zij het geld zou vervoeren voor andere mensen. Verder heeft zij niet willen verklaren over de mensen voor wie zij het geld zou gaan vervoeren. Het hof stelt vast dat het geld kennelijk toebehoorde aan deze mensen, hierna ‘de organisatie’ genoemd, en in elk geval niet aan haar. Daardoor zou er, ongeacht het antwoord op de vraag of ‘de organisatie’ illegaal over het geld beschikte, sprake zijn van een wederrechtelijk wegnemen van het geld indien het tot een uitvoering van het voorgenomen delict zou zijn gekomen. (...)

Vier medeverdachten zijn op een terras aangehouden, waar zij waren gearriveerd met drie voertuigen. Bij de aanhouding zijn bij de verdachten en in hun voertuigen verschillende goederen aangetroffen, waaronder bivakmutsen, handschoenen en mobiele telefoons. Blijkens de getapte telefoongesprekken waren deze – speciaal voor de overval aangeschafte – prepaid telefoons van groot belang voor de timing van de overval. Gelet op het misdadige doel dat verdachten voor ogen stond, zoals hiervoor uiteengezet, waren deze voorwerpen dus bestemd tot het samen plegen van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan de aanhouding dusdanig nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte, dat ook zij als medepleger de auto’s, handschoenen en bivakmutsen voorhanden heeft gehad.

De Hoge Raad overweegt dat de in het dossier gevoegde pleitnotities onder meer inhouden:

‘De voorbereidingsmiddelen zijn blijkens de tenlastelegging:

- één of meer mobiele telefoons.

Zij heeft wel één van de telefoons voorhanden gehad. De telefoon is niet bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld dan wel een afpersing. Deze telefoon werd enkel gebruikt om contact te onderhouden met één van de medeverdachten.

Het feit dat tijdens de voorbereiding gebruikt gemaakt werd van mobiele telefoons en auto’s, heeft niet direct tot gevolg heeft dat deze mobiele telefoons en voertuigen als ‘voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 Sr’ kunnen worden bestempeld. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:BZ1956, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval.

Om te beoordelen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf dient gekeken te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van het middel, het gebruik daarvan en het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had. De telefoon die cliënte voorhanden heeft gehad is naar de uiterlijke verschijningsvorm bestemd voor de voorbereiding van een mogelijk misdrijf door contact met elkaar te kunnen onderhouden maar niet bestemd tot het begaan van dat misdrijf dat wordt voorbereid. Hier zit een wezenlijk onderscheid.

Naar het standpunt van de verdediging dient dan ook (meer subsidiair) vrijspraak te volgen nu cliënte: (…)

b) het voorwerp (te weten de telefoon) die zij wel voor handen heeft gehad niet bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld.’

De Hoge Raad haalt artikel 46 lid 1 Sr aan en overweegt dat in deze bepaling met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ gedoeld wordt op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ1956). Dat betekent dat het object waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. De Hoge Raad overweegt dat het hof in de bewijsoverwegingen heeft vastgesteld dat de (prepaid) telefoons speciaal aangeschaft zijn voor de overval, dat blijkens de getapte telefoongesprekken de telefoons van groot belang waren voor de timing van de overval en dat op de dag van de voorgenomen overval de communicatie tussen de verdachte en de medeverdachte onder meer inhield dat de verdachte per sms moest laten weten wanneer het geld bij haar was afgeleverd, wat de verdachte ook meermalen heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid, niet onjuist is en toereikend gemotiveerd is. (Zie ook SR 2020-0282.)