Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
4 september 2020

Rechtspraak

PIJ-maatregel. Commentaar bij Hoge Raad 25 augustus 2020, ECLI:NL:HR:2020:1316.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is bewezen verklaard, over het oordeel van het hof dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verlenging van de PIJ‑maatregel in dit geval niet mogelijk is.

Het hof heeft geoordeeld dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en dat dit ingevolge artikel 77t Sr met zich brengt dat de maatregel telkens met twee jaren kan worden verlengd tot een maximale duur van zeven jaren.

De Hoge Raad haalt artikel 77t Sr zoals dat luidde ten tijde van het wijzen van het bestreden arrest, voor zover van belang, aan en overweegt dat in gevallen waarin het misdrijf waarvoor de PIJ-maatregel wordt opgelegd niet zonder meer gekarakteriseerd kan worden als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen als bedoeld in het derde lid van artikel 77t Sr – bijvoorbeeld in geval van bedreiging (art. 285 Sr) of belaging (art. 285b Sr) – de rechter zich een oordeel zal dienen te vormen of, gelet op alle feiten en omstandigheden, dat feit een dergelijk ‘geweldsmisdrijf’ oplevert. Daarbij zal hij onder meer kunnen betrekken of het misdrijf werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of aannemelijk is dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. (Zie ECLI:NL:HR:2013:BY8434, r.o. 4.3 en 4.4 voor de vergelijkbare situatie van verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e lid 1 Sr.)

De Hoge Raad overweegt dat uit de bewijsvoering afgeleid kan worden dat de verdachte de bewezen verklaarde bedreigingen niet alleen verbaal heeft geuit, maar dat de bedreigingen zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag en geweld tegen goederen en personen, waarbij sommige aangevers ermee rekening hielden dat de verdachte de bedreiging zou uitvoeren. De Hoge Raad oordeelt dat, dit in aanmerking genomen, het oordeel van het hof dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel ook niet onbegrijpelijkis en toereikend gemotiveerd is.