Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
19 juni 2020

Rechtspraak

Cassatie in belang der wet: verkeersteken zonder daaraan ten grondslag liggend rechtsgeldig verkeersbesluit.

Procureur-generaal J. Silvis heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld tegen een arrest van het hof, waarbij het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter gegrond is verklaard, de beslissing van de kantonrechter is vernietigd en de beslissing van de officier van justitie evenals de inleidende beschikking is vernietigd. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90 op opgelegd ter zake van ‘parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)’, welke gedraging zou zijn verricht op 19 maart 2016 te Purmerend.

De Hoge Raad haalt het arrest van het hof aan. De Hoge Raad overweegt dat artikel 15 lid 1 WVW 1994, artikel 18 lid 1 en 3 WVW 1994, artikel 12 aanhef en onder a Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, artikel 62 RVV 1990, artikel 2 lid 1 Wahv, artikel 9 lid 1 en 2 aanhef en onder b Wahv, artikel 14 lid 1 Wahv en artikel 20d lid 1 Wahv in deze zaak van belang zijn en haalt deze aan.

De Hoge Raad overweegt dat de klacht klaagt over het oordeel van het hof dat een aan de weggebruiker opgelegde sanctie wegens het niet gevolg geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, niet gebillijkt is indien geen rechtsgeldig verkeersbesluit aan dat verkeersteken ten grondslag ligt. De Hoge Raad overweegt dat weggebruikers op grond van artikel 62 RVV 1990 verplicht zijn gevolg te geven aan verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. In die bepaling wordt geen onderscheid gemaakt of de verkeerstekens al dan niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften zijn geplaatst, dat wil zeggen – voor zover hier van belang – of het verkeersbord geplaatst is krachtens een verkeersbesluit. Het staat dan ook niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersbord overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Ook op grond van eisen van verkeersveiligheid kan deze beoordeling niet aan de weggebruiker worden overgelaten. De weggebruiker zal, ook als hij meent dat het bord ten onrechte is geplaatst, gevolg moeten geven aan dat verkeersteken, alleen al omdat andere weggebruikers vaak daarop zullen rekenen. Een uitzondering op deze regel bestaat slechts in het geval dat de situatie onmiskenbaar zo afwijkend is van die waarop het verkeersbord betrekking heeft, dat het gevolg geven aan dat teken de veiligheid op de weg in gevaar zou brengen (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZD0700).

De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 9 lid 2 aanhef en onder b en 20d lid 1 Wahv de rechter een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, kan vernietigen indien naar zijn oordeel de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken. De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft vastgesteld dat het verkeersbesluit dat ten grondslag lag aan het verkeersteken dat een parkeerverbod inhield, nog niet in werking getreden was op het moment van de gedraging van de betrokkene. Vervolgens heeft het geoordeeld dat het niet ter beoordeling van de weggebruiker staat of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Daarnaast heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat zich niet de uitzondering heeft voorgedaan die inhoudt dat de situatie onmiskenbaar zo afwijkend is van die waarop het verkeersteken betrekking heeft dat het gevolg geven aan dat teken de veiligheid op de weg in gevaar zou brengen.

De Hoge Raad oordeelt dat deze oordelen, gelet op hetgeen is vooropgesteld, niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk zijn. De Hoge Raad overweegt dat een niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften geplaatst verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt echter niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in artikel 9 lid 2 aanhef en onder b Wahv, dat wil zeggen noch als een omstandigheid waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, noch als een omstandigheid waarin de betrokkene verkeert. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de oplegging van de administratieve sanctie achterwege had moeten blijven omdat het verkeersbesluit dat ten grondslag lag aan het verkeersteken dat een parkeerverbod inhield, nog niet in werking was getreden op het moment van de gedraging van de betrokkene, daarom van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.