Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
19 juni 2020

Rechtspraak

Cassatie in het belang der wet: leerplicht. Commentaar bij Hoge Raad 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1056.

Procureur-generaal J. Silvis heeft beroep in cassatie in het belang van de wet. De klacht klaagt dat de toewijzing door het hof van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman ten behoeve van de beklagprocedure berust op een onjuiste uitleg van de wet, in het bijzonder van artikel 591 lid 2 en 5 (oud) Sv jo. artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv (thans: art. 529 lid 2 en 5 Sv jo. art. 530 lid 2 en 4 Sv). De klacht stelt in dat verband de volgende vragen aan de orde.

(i) Zijn de kosten van de raadsman op grond van artikel 591a lid 2 (oud) Sv (wegens samenhang met de strafzaak) ook toewijsbaar in de situatie dat het beklag als bedoeld in artikel 552a Sv over de inbeslagneming van een voorwerp in de beklagprocedure ongegrond verklaard is, maar de rechter in de strafzaak vervolgens een last tot teruggave heeft gegeven van het in beslag genomen voorwerp, terwijl bovendien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr? De procureur-generaal heeft cassatie in het belang van de wet ingesteld omdat sprake is van uiteenlopende rechterlijke uitspraken over het antwoord op de vraag of artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv (na 1 januari 2020 vernummerd tot art. 530 lid 2 en 4 Sv) van toepassing is in deze gevallen, wanneer de klager na de beëindiging van de strafzaak een vergoeding verzoekt voor de kosten van rechtsbijstand die is verleend in een beklagprocedure, waarin door de beklagrechter het beklag als bedoeld in artikel 552a Sv ongegrond is verklaard, maar de rechter in de strafzaak wel een last tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp heeft gegeven.

(ii) Hoe verhoudt zich dit tot de bijzondere regeling van artikel 591 lid 5 (oud) Sv jo. artikel 591a lid 4 (oud) Sv voor vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv, nu deze beklagprocedure als een afzonderlijke, los van de strafzaak staande, zaak wordt aangemerkt?

De Hoge Raad overweegt dat naast het wettelijk kader de volgende rechtspraak van de Hoge Raad over artikel 591 en 591a (oud) Sv van belang zijn. De Hoge Raad overweegt dat in ECLI:NL:HR:1986:AC9355 is geoordeeld dat onder ‘de kosten van een raadsman’ als bedoeld in de eerste volzin van artikel 591a lid 2 (oud) Sv de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte, welke is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, zijn te verstaan. In ECLI:NL:HR:2009:BG2191 is overwogen dat artikel 591 lid 2 en 5 (oud) Sv jo. artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv specifiek in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv voorziet. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde tweede lid van artikel 591 (oud) Sv, worden ingediend ‘binnen drie maanden na het eindigen van de zaak’. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing in de beklagzaak. Op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 591a lid 2 (oud) Sv moet daarbij worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift. In ECLI:NL:HR:2015:2756 en ECLI:NL:HR:2015:2757 is ten slotte overwogen dat de in artikel 591a lid 4 (oud) Sv jo. artikel 591 lid 5 (oud) Sv voorziene, bijzondere procedures, zoals die van artikel 552a tot en met 552b Sv, zich niet daardoor kenmerken dat zij steeds zijn gekoppeld aan de strafzaak tegen de betrokkene waarin zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid vastgesteld wordt.

De Hoge Raad overweegt dat indien het beklag in een procedure op grond van artikel 552a Sv ongegrond is verklaard, de bijzondere regeling van artikel 591 lid 5 (oud) Sv jo. artikel 591a lid 4 (oud) Sv niet geldt. In een na afloop van die beklagprocedure op grond van die bepalingen ingediend verzoek tot vergoeding van de ten behoeve van de beklagprocedure gemaakte kosten van de raadsman zal de betrokkene dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Daarnaast geldt dat indien na afloop van een strafzaak die – met last tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp – is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, een verzoek wordt gedaan tot vergoeding van de kosten van de raadsman, de vergoeding van die kosten zich niet kan uitstrekken tot de kosten die ten behoeve van de beklagprocedure zijn gemaakt. In dat geval is immers in zoverre niet voldaan aan het vermelde vereiste dat de desbetreffende kosten ‘in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte’, omdat de teruggave van het in beslag genomen goed in de strafzaak losstaat van het verloop van de beklagprocedure en derhalve niet (voldoende) samenhangt met de verleende rechtsbijstand ten behoeve van de beklagprocedure.

In verband met de in ECLI:NL:PHR:2020:346 onder 23 genoemde rechterlijke uitspraken verdient opmerking dat een redelijke uitleg van de wet meebrengt dat de toepasselijkheid van de bijzondere regeling van artikel 591 lid 5 (oud) Sv jo. artikel 591a lid 4 (oud) Sv niet is uitgesloten in gevallen waarin een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vóór de behandeling daarvan heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van een in beslag genomen voorwerp, waarna het klaagschrift is ingetrokken en een behandeling daarvan en een rechterlijke beslissing daarover zijn uitgebleven. In dit geval, dat in materiële zin is gelijk te stellen met de situatie waarin het beklag gegrond is verklaard, kan de betrokkene tot drie maanden na de beslissing tot teruggave een verzoek doen tot vergoeding van de kosten van zijn raadsman. Hetgeen is overwogen met betrekking tot artikel 591 lid 2 en 5 (oud) Sv jo. artikel 591a lid 2 en 4 (oud) Sv geldt ook voor het huidige artikel 529 lid 2 en 5 jo. artikel 530 lid 2 en 4 Sv.

De Hoge Raad overweegt dat de toewijzing door het hof van het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand verleend in de aan de behandeling van de strafzaak voorafgegane beklagprocedure – kort gezegd – op de opvatting berust dat een dergelijk verzoek, ondanks het ongegrond verklaarde beklag, ontvankelijk is indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, omdat dan alsnog een last tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp is gegeven. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op hetgeen is overwogen, dat die opvatting onjuist is.