Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
29 mei 2020

Rechtspraak

Toewijzing schadevergoeding benadeelde partijen. Commentaar bij Hoge Raad 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868.

De verdediging klaagt namens de verdachte, ten aanzien van wie poging zware mishandeling, meermalen gepleegd is bewezen verklaard, over de toewijzing door het hof van de vorderingen van de benadeelde partijen en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, in het bijzonder wat betreft het oordeel van het hof dat de verdachte het oogmerk had tot het toebrengen van ander nadeel dan vermogensschade als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder a (oud) BW.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer overwogen dat op 3 december 2007 door een aantal politieambtenaren het pand te Amsterdam geobserveerd werd in verband met de in- en verkoop van verdovende middelen. Aldaar werd waargenomen dat een Opel Combo, die gesignaleerd stond als gestolen, het parkeerdek van de flat op kwam rijden. De bestuurder van deze auto ging het pand in en verliet dit pand na enige tijd waarna hij weer achter het stuur van die Opel Combo plaatsnam en het parkeerdek afreed. De politieambtenaren kregen van collega’s de melding dat de Opel Combo wegreed en zijn meteen het genoemde voertuig met hun onopvallende politievoertuig gevolgd. Zij hebben het voertuig hierna niet meer uit het oog verloren. Ook andere politieambtenaren kregen de melding van de gestolen Opel Combo door, waarop ook zij, eveneens in een onopvallend politievoertuig achter de Opel Combo aangingen. Laatsgenoemde politieambtenaren haalden de auto in en gaven de bestuurder een stopteken, waar geen gehoor aan werd gegeven. Hierop hebben zij het zwaailicht en de geluidssignalen van hun politievoertuig in werking gesteld. Vervolgens trachtten andere politieambtenaren de Opel Combo tot stilstand te brengen, waarop hun politievoertuig aan de linker achterzijde met een harde klap door de Opel Combo werd aangereden. Na een achtervolging op landwegen in de omgeving van Krommenie en Assendelft hadden de andere politieambtenaren de Opel Combo door een lange bocht niet in zicht. Toen zij hem weer in zicht kregen zagen zij dat hij recht op hun dienstvoertuig afreed, waarbij laatsgenoemde politieambtenaren noodgedwongen moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Uit het samenstel van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze heeft begaan, leidt het hof af dat de verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de betrokken politieambtenaren zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.

Het arrest houdt omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen in dat de politieambtenaren zich als benadeelde partijen in onderhavig strafproces hebben gevoegd en daarbij een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade van de eerstgenoemde politieambtenaren bedragen elk € 300, terwijl de vorderingen voor deze kosten van laatstgenoemde politieambtenaren € 1.700 respectievelijk € 500 bedragen. In hoger beroep zijn deze vorderingen opnieuw aan de orde.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door de raadsvrouw van de verdachte betwist. Daartoe is in de kern aangevoerd dat voor toewijzing is vereist dat sprake is van geestelijk letsel, hetgeen niet uit de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen is gebleken. Het hof oordeelt hieromtrent dat vaststaat dat de verdachte onrechtmatig gehandeld heeft jegens de benadeelde partijen, welk onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich strafbaar heeft gemaakt aan telkens een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is derhalve verplicht de door de benadeelde partijen geleden schade die zij dientengevolge hebben geleden, te vergoeden.

De door de benadeelde partijen geleden schade is naar het oordeel van het hof ter hoogte van de hieronder vermelde bedragen het rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b Sv. Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Het hof overweegt dat artikel 6:106 BW hiervoor een nadere regeling geeft en haalt het eerste lid van genoemde bepaling aan. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partijen voldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die maken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om jegens de benadeelde partijen ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, wat er ook zij van het betoog van de raadsvrouw waarin de vraag is voorgelegd of sprake is van geestelijk letsel en in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW. Immers, bewezen is verklaard, kort gezegd, dat de verdachte op de benadeelde partijen, die zich in hun dienstvoertuigen bevonden, is aangereden en/of ingereden, waarbij de benadeelde partijen ternauwernood zijn ontkomen aan het oplopen van zwaar lichamelijk letsel. Door aldus te handelen, namelijk opzettelijk een situatie te scheppen waarin de benadeelde partijen ernstig dienden te vrezen voor hun gezondheid heeft de verdachte met het vereiste oogmerk, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub a BW, gehandeld. De door de slachtoffers ondervonden schrik en angst betreft nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, als bedoeld in dat artikel. Het hof leidt uit het voorgaande dan ook af dat de benadeelde partijen in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komt vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid (vgl. ECLI:HR:2011:BR5211).

Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden. De begroting is voorts voorbehouden aan de feitenrechter die niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (vgl. ECLI:NL:HR:2000:AA8358). De benadeelde partijen hebben concreet onderbouwd en aangevoerd dat de gebeurtenissen een grote impact hebben gehad op hun persoonlijk leven. Gelet op het vorengewone lenen de vorderingen van de eerstgenoemde politieambtenaren zich elk – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 500. De vordering van de laatstgenoemde politieambtenaren lenen zich elk voor toewijzing van een bedrag ter hoogte van € 300. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering van een van de eerstengenoemde politieambtenaren een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan zij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Om te bevorderen dat de geleden immateriële schade door de verdachte worden vergoed, zal het hof ten aanzien van elk van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

De Hoge Raad haalt artikel 6:106 BW lid 1 aanhef en onder a BW, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde, aan en overweegt dat blijkens de geschiedenis van haar totstandkoming deze bepaling in het bijzonder ertoe strekt het geschokte rechtsgevoel te bevredigen. Daarbij is bijvoorbeeld gedacht aan het beschadigen of vernielen van een zaak met het oogmerk daarmee immateriële schade toe te brengen (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AB2775). De Hoge Raad overweegt dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte door opzettelijk een situatie te scheppen waarin de benadeelde partijen ernstig dienden te vrezen voor hun gezondheid, gehandeld heeft met het oogmerk die benadeelde partijen ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder a (oud) BW. De Hoge Raad oordeelt dat de enkele door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet kan dragen. Dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een dienstauto heeft aangereden en op een andere dienstauto is ingereden – in welke auto’s zich verbalisanten bevonden – volstaat evenmin om dit oogmerk aan te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat dat ook meebrengt dat de oplegging van de in artikel 36f lid 1 Sr voorziene maatregel niet in stand kan blijven (vgl. ECLI:NL:HR:2019:901).