Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
13 maart 2020

Rechtspraak

Achterlaten in hulpeloze toestand. Commentaar bij Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:394.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie doorrijden na ongeval waarbij ander in hulpeloze toestand wordt achtergelaten, is bewezen verklaard, dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘hulpeloze toestand’ als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b (oud) WVW 1994, althans dat die uitleg niet zonder meer begrijpelijk is.

Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen. De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu hij de bestuurder van de bromfiets niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Het verkeersongeluk heeft in een drukke straat plaatsgevonden. Verdachte heeft gezien dat er mensen naar de bestuurder van de bromfiets toe gingen om te helpen en hij is pas daarna weggereden. Het hof oordeelt dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder dat artikel 7 lid 1 aanhef en onderdeel b WVW 1994 ertoe strekt dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Ook als het verkeersongeluk op een drukke straat plaatsvindt kan de betrokkene er niet gemakshalve op vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen, zonder dat hem is gebleken dat op dat moment daadwerkelijk hulp aan de gewonde persoon wordt geboden. Door zichzelf niet om de bestuurder van de bromfiets te bekommeren, heeft verdachte de bestuurder van de bromfiets in hulpeloze toestand achtergelaten. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde.

De Hoge Raad overweegt dat de de tenlastelegging is toegesneden op artikel 7 lid 1 (oud) WVW 1994 en daarom de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘hulpeloze toestand’ geacht moeten worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling. De Hoge Raad haalt artikel 7 lid 1 WVW 1994 zoals dat luidde ten tijde van het bewezen  verklaarde feit, aan en overweegt dat de klacht op de opvatting berust dat geen sprake kan zijn van het in ‘hulpeloze toestand’ achterlaten als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b (oud) WVW 1994 indien ter plaatse omstanders aanwezig zijn. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting in haar algemeenheid onjuist is.