Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
13 maart 2020

Rechtspraak

Rijden met ongeldig rijbewijs. Commentaar bij Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:393.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie rijden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard is bewezen verklaard, onder meer dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte ‘wist’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder overwogen dat zich in het dossier geen stuk bevindt waaruit blijkt dat het besluit tot ongeldigverklaring de verdachte persoonlijk ter hand is gesteld. Niettemin is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ten tijde van het feit op 20 juli 2016 ongeldig was verklaard. Dit blijkt uit het het volgende. Het rijbewijs van de verdachte is bij besluit van 14 september 2010 per 21 september 2010 ongeldig verklaard. Dit besluit is per aangetekende post aan het toenmalige adres van de verdachte verzonden. De ‘feitelijke inleverdatum ongeldigverklaring’ is vermeld als zijnde 23 november 2012, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het rijbewijs van de verdachte op die datum is ingeleverd.

Ter terechtzitting in hoger beroep zijn door de advocaat-generaal twee processen-verbaal overgelegd. Uit deze processen-verbaal blijkt dat aan de verdachte op data voorafgaand aan het ten laste gelegde feit, namelijk op 5 februari 2015 en op 7 maart 2015, door meerdere verbalisanten – in het kader van verhoren die op andere zaken dan het thans ten laste gelegde feit betrekking hadden – is medegedeeld dat zijn rijbewijs niet geldig was. Gelet op dit alles, in samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte op 20 juli 2016 wetenschap had dat zijn rijbewijs ongeldig was.

De Hoge Raad oordeelt dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte op 20 juli 2016 ‘wist’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief is verzonden naar het toenmalige adres van de verdachte en de verdachte zijn rijbewijs kennelijk op 23 november 2012 heeft ingeleverd daartoe niet voldoende. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte uit 2015, ook niet wanneer die worden bezien in samenhang met de vragen naar aanleiding waarvan hij die verklaringen heeft afgelegd, noch uit de overige omstandigheden die het hof in aanmerking heeft genomen. De bewezenverklaring is daarom op dit punt ontoereikend gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1146).