Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
6 maart 2020

Rechtspraak

Afwijzing aanhoudingsverzoek niet-verschenen verdachte. Commentaar bij Hoge Raad 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:378.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie bij verstek mishandeling is bewezen verklaard, over de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. De voorzitter heeft na kort beraad als beslissing van het hof meegedeeld dat het het verzoek tot aanhouding afwijst, nu verdachte weet dat zijn zaak in hoger beroep loopt en geacht mag worden zich bereikbaar te houden voor zijn raadsman.

De Hoge Raad haalt ECLI:NL:HR:2019:1142 aan en overweegt dat het hof het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting omdat de verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting, heeft afgewezen op de grond dat de verdachte weet dat zijn zaak in hoger beroep loopt en mag worden geacht zich bereikbaar te houden voor zijn raadsman. Nu het hof niet heeft vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep aan de verdachte in persoon is uitgereikt of dat de verdachte anderszins op de hoogte is geraakt van de datum van de zitting, had het hof de in ECLI:NL:HR:2019:1142 bedoelde afweging dienen te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het hof heeft er echter geen blijk van gegeven die afweging te hebben gemaakt. De Hoge Raad oordeelt het uitsluitend benoemen van de factor dat een verdachte die weet dat zijn zaak in hoger beroep loopt mag worden geacht zich bereikbaar te houden voor zijn raadsman, daartoe niet volstaat. De Hoge Raad oordeelt dat het hof daarom de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting ontoereikend heeft gemotiveerd.