Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
21 februari 2020

Rechtspraak

Cassatie in het belang der wet; maximale duur van tbs. Commentaar bij Hoge Raad 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:282.

De advocaat-generaal heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De klacht stelt een aantal vragen aan de orde die betrekking hebben op de duur van de tbs met verpleging in gevallen als het onderhavige waarin:

a. de verpleging voorwaardelijk is beëindigd en

b. de duur van de tbs met verpleging ingevolge artikel 38e lid 1 Sr is gemaximeerd tot vier jaar, aangezien geen sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (hierna: geweldsmisdrijf).

Het betreft in de kern de volgende vragen.

1. Dient bij de berekening van de totale duur van de tbs met verpleging de periode te worden meegerekend waarin de verpleging voorwaardelijk is beëindigd?

2. Dient bij de berekening van deze totale duur de periode te worden meegerekend waarin de verpleging voorlopig is hervat?

3. Is de termijn van die gemaximeerde tbs vatbaar voor verlenging door de verlengingsrechter voor de tijd van minder dan één jaar?

De Hoge Raad overweegt dat de bestreden beslissing gewezen is voor de inwerkingtreding van de Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) en de Wet van 18 december 2019, Stb. 2019, 504 (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen). Deze wetten zijn ten dele in werking getreden met ingang van 1 januari 2020. De Hoge Raad overweegt dat voor de beantwoording van de in de klacht genoemde vragen verschillende wettellijke bepalingen van betekenis zijn. Het gaat daarbij om (i) inmiddels vervallen bepalingen zoals die ten tijde van de bestreden beslissing golden, (ii) bepalingen die na de inwerkingtreding van de genoemde wetten ongewijzigd zijn gebleven en (iii) nieuw ingevoerde bepalingen.

De Hoge Raad overweegt dat in deze zaak van de toepasselijke bepalingen in het bijzonder artikel 38d Sr (ongewijzigd), artikel 38e lid 1 Sr (ongewijzigd), artikel 38f (oud) Sr, artikel 38g lid 1 (oud) Sr, artikel 38j lid 1 (oud) Sr, sinds de inwerkingtreding van de Wet van 25 november 2015, Stb. 2015, 460 vernummerd tot artikel 38j Sr (afgezien van de vernummering ongewijzigd gebleven), artikel 509i (oud) Sv van belang zijn en haalt deze aan. De Hoge Raad overweegt dat van de bepalingen, zoals deze gelden sinds de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en de Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, behalve de bovenstaande bepalingen voor zover deze ongewijzigd zijn, in het bijzonder artikel 6:1:19 Sv (grotendeels ontleend aan artikel 38f lid 1 (oud) Sr), artikel 6:3:15 Sv (ontleend aan artikel 509i lid 1 en 2 (oud) Sv), artikel 6:6:10 lid 1 tot en met 3 Sv (voor zover hier relevant ontleend aan artikel 38g lid 1 (oud) Sr en artikel 38h lid 2 (oud) Sr), artikel 6:6:11 lid 6 tot en met 9 Sv (grotendeels ontleend aan artikel 509i lid 3 tot en met 5 (oud) Sv) van belang zijn en haalt deze aan.

De Hoge Raad overweegt onder het kopje ‘Beantwoording eerste twee in de klacht vermelde vragen’ dat op grond van artikel 38d Sr de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaar geldt, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd, onherroepelijk is geworden. De termijn van de tbs kan – behoudens het bepaalde in artikel 38e of 38j Sr – door de rechter, op vordering van het Openbaar Ministerie, telkens hetzij met één jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Op grond van artikel 38e lid 1 Sr geldt daarbij als hoofdregel dat de maximale duur van de maatregel van tbs met verpleging vier jaar is. Deze hoofdregel geldt niet indien de tbs is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf, omdat dan de tbs niet gemaximeerd is.

Wat betreft de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging gold ten tijde van de bestreden beslissing – zo moet worden afgeleid uit het destijds geldende artikel 38g lid 1 Sr jo. artikel 38h lid 2 Sr – d at de duur van de voorwaardelijke beëindiging bij een gemaximeerde tbs gelijk is aan de resterende duur van de termijn van de maatregel van tbs met verpleging. Het op 1 januari 2020 in werking getreden artikel 6:6:10 Sv heeft hierin geen verandering gebracht. Wanneer ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een ter beschikking gestelde wiens verpleging voorwaardelijk is beëindigd zich zodanig heeft gedragen dat de hervatting van de verpleging zal worden gelast, kan de rechter-commissaris, op een daartoe strekkende vordering van de officier van justitie, een (dadelijk uitvoerbaar) bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging geven. Dit is geregeld in artikel 509i (oud) Sv en sinds 1 januari 2020 in artikel 6:3:15 en 6:6:11 lid 6 tot en met 9 Sv. Noch de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging noch de voorlopige hervatting van die verpleging geldt als een geval waarin de termijn van de terbeschikkingstelling niet loopt in de zin van artikel 38f lid 1 (oud) Sr of, sinds 1 januari 2020, artikel 6:1:19 Sv. Dit samenstel van wettelijke bepalingen moet, mede in het licht van artikel 5 lid 1 EVRM, zo worden begrepen dat in de maximale duur van de tbs met verpleging is begrepen zowel (i) de duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging als (ii) – in voorkomende gevallen – de periode waarin de verpleging voorlopig is hervat.

In gevallen als het onderhavige, waarin op grond van artikel 38e lid 1 Sr sprake is van een gemaximeerde tbs met verpleging, eindigt deze van rechtswege uiterlijk na ommekomst van vier jaar te rekenen van de dag waarop de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden, tenzij zich een geval voordoet waarin de termijn van de terbeschikkingstelling niet loopt als bedoeld in artikel 38f (oud) Sr of, sinds 1 januari 2020, artikel 6:1:19 Sv. Dat betekent dat de eerste twee vermelde vragen bevestigend worden beantwoord. Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat, ook in gevallen waarin geen sprake is van een geweldsmisdrijf en de tbs is gemaximeerd, de tbs onbeperkte tijd zou kunnen doorlopen na een, vóór het eind van de vierjaarstermijn, voorwaardelijk beëindigde verpleging. Daardoor zou voor onbeperkte tijd de dreiging van de tenuitvoerlegging van de restantduur van de tbs met verpleging voor de veroordeelde blijven bestaan. Bovendien zou de veroordeelde daarbij aan zeer beperkende voorwaarden kunnen worden onderworpen, waaronder de opname in een inrichting (vgl. art. 38g lid 2 Sr jo. art. 38a Sr).

De Hoge Raad merkt op dat wanneer de in artikel 38e lid 1 Sr bedoelde vierjaarstermijn is verstreken, onder omstandigheden nog toezicht kan worden uitgeoefend op de veroordeelde. Daarvoor is onder meer de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z Sr van belang. Tevens bestaat de mogelijkheid dat de rechter aansluitend aan de tbs ofwel een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg ofwel een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf op grond van de Wet zorg en dwang geeft.

De Hoge Raad overweegt dat de derde vraag ontkennend beantwoord dient te worden. Een verlenging van de tbs met verpleging met een termijn van minder dan één jaar is niet mogelijk, nu in artikel 38d lid 2 Sr uitdrukkelijk is bepaald dat de termijn van de terbeschikkingstelling door de rechter – kort gezegd – telkens hetzij met één jaar hetzij met twee jaar kan worden verlengd, welke bepaling uitdrukking geeft aan de door de wetgever beoogde systematiek van verlengingsbeslissingen.