Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
14 februari 2020

Rechtspraak

Verwerping noodweerverweer bij doodslag. Commentaar bij Hoge Raad 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:235.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen poging doodslag is bewezenverklaard, onder meer over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer. Het hof heeft het beroep op noodweer, door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen, als volgt samengevat en verworpen:

‘Het slachtoffer heeft ontkend dat hij een wapen dan wel alarmpistool bij zich heeft gehad. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk geworden. De verklaring van het slachtoffer hierover wordt immers tegengesproken door de verklaringen van de verdachten, het aantreffen van een bebloed wapen in de Maserati, de verklaring van betrokkene, het DNA-onderzoek van het wapen in de Maserati en onder meer de afgeluisterde gesprekken – waarin een andere betrokkene over het slachtoffer praat als een persoon die ook niet zonder fouten is en een pistool op hem heeft gericht.

Zo heeft de betrokkene verklaard dat het slachtoffer hem na het incident in de auto vroeg om een alarmpistool weg te gooien of te verbergen. De betrokkene legde het alarmpistool in de Maserati. Het wapen was van het slachtoffer. Uit de verklaring van de betrokkene volgt verder dat het slachtoffer “iets” bij zich had in de Ford om zich te beschermen.

Gelet op de verklaring van de betrokkene dat het slachtoffer iets bij zich had om zich te beschermen en de verklaring van het slachtoffer (zoals bij de bewezenverklaring opgenomen) dat hij in de auto stapte en de jongens riepen “geef je geld”, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat het slachtoffer het alarmpistool ter bescherming van zichzelf en/of het geld op enig moment op de andere betrokkene heeft gericht, handelend uit noodweer (en daarmee niet wederrechtelijk).

Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op deze gang van zaken, aannemelijk dat verdachte en zijn medeverdachten zichzelf in deze situatie hebben gebracht (door te roepen “geef je geld”) en heeft het slachtoffer uit noodzakelijke verdediging gehandeld door een alarmpistool te tonen. Gelet hierop komt aan verdachte en zijn medeverdachten geen beroep op noodweer toe, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding.

De rechtbank overweegt, nog daargelaten het voorgaande, dat nu verdachte en zijn medeverdachten de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit fors hebben overschreden door het slachtoffer meermalen ter hoogte van vitale organen en slagaders te steken, het beroep op noodweer(exces) al op dit voorgaande strandt. Zij zal de verweren op dit punt dan ook verwerpen. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.’

De Hoge Raad overweegt dat hij in ECLI:NL:HR:2016:456 onder meer heeft overwogen dat voor noodweer vereist is dat de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’. Er is geen ‘wederrechtelijke’ aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.

De Hoge Raad overweegt dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat de aangever in verband met een drugsdeal bij de verdachte en diens mededaders in een auto zat en dat de aangever op dat moment een groot geldbedrag bij zich had. Toen de auto eenmaal reed, kreeg de aangever het bevel zijn geld te geven, waarop de aangever een alarmpistool richtte op de bestuurder van de auto. Vervolgens pakten de verdachte en zijn mededaders elk een mes en hebben zij meermalen ingestoken op de aangever, die op dat moment probeerde de rijdende auto te verlaten. De Hoge Raad overweegt dat het hof op grond van deze vaststellingen geoordeeld heeft dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat hij niet handelde ter verdediging tegen een ogenblikkelijke ‘wederrechtelijke’ aanranding. Aan dat oordeel heeft het hof in de kern ten grondslag gelegd dat in de hiervoor weergegeven situatie de aangever zelf uit noodweer handelde toen hij het alarmpistool op de bestuurder van de auto richtte en dat derhalve sprake is van een situatie dat ‘de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding’.

De Hoge Raad oordeelt dat deze oordelen, ook in het licht van hetgeen is vooropgesteld, geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en, mede in aanmerking genomen dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat sprake was van, kort gezegd, een door de verdachte en zijn mededaders te plegen ‘ripdeal’ niet onbegrijpelijk zijn. Die oordelen dragen de verwerping van het beroep op noodweer zelfstandig, zodat hetgeen het hof voor het overige daarover heeft overwogen en de daartegen gerichte klachten buiten bespreking kunnen blijven.