Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
14 februari 2020

Rechtspraak

‘Uitbuiting’ in artikel 273f lid 1 onder 9 Sr mensenhandel. Commentaar bij Hoge Raad 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie mensenhandel is bewezen verklaard, over de bewezenverklaring van het impliciete bestanddeel ‘uitbuiting’ van het ten laste gelegde mensenhandel.

De rechtbank heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen dat hoewel uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet precies blijkt via welke app de ‘messenger berichten’ die zich in het dossier bevinden zijn verstuurd naar de telefoon van het slachtoffer, zij ervan uit gaat dat het sms-berichten betreffen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze berichten, gezien de inhoud daarvan, zijn verstuurd tussen het slachtoffer en verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsvrouw is bepleit, de verklaringen van het slachtoffer als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De verklaringen vinden op belangrijke onderdelen voldoende bevestiging in andere bewijsmiddelen, onder meer in de vele sms-berichten die verstuurd zijn tussen verdachte en het slachtoffer en de betalingstransacties die hebben plaatsgevonden. De verklaringen zijn bovendien vanaf het begin steeds gedetailleerd en consistent geweest.

Bij de beoordeling van de vraag of mensenhandel als bedoeld in artikel 273f lid 1 onder 9 Sr bewezen kan worden, dient – gelet op hetgeen ten laste is gelegd – vastgesteld te worden dat sprake was van het hanteren van middelen (dwang, geweld, bedreiging met geweld, een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van de kwetsbare positie) door verdachte om in casu het slachtoffer te dwingen tot afgifte van haar verdiensten in de prostitutie. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de middelen dwang, bedreiging met geweld, misleiding en misbruik van de kwetsbare positie. De rechtbank overweegt in dat verband dat verdachte dwang heeft toegepast – naast de verklaring van het slachtoffer – ook blijkt uit de vele sms-contacten die er in de periode van 20 mei 2014 tot 24 januari 2015 tussen verdachte en het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Uit de inhoud van die sms-berichten volgt dat verdachte het slachtoffer gedurende die periode heeft gecontroleerd, haar onder druk heeft gezet en voorts dat hij daarbij dwingend is geweest om ervoor te zorgen dat het slachtoffer geld naar hem zou sturen. In die sms-berichten heeft verdachte het slachtoffer ook (meermalen) gedreigd haar te vermoorden en kapot te maken, zichzelf iets aan te doen en gedreigd met het feit dat zij het meisje (de rechtbank begrijpt: hun dochtertje) nooit meer zou zien als zij niet (meer) geld naar hem zou sturen. Door het slachtoffer bij herhaling te berichten dat hij en vooral ook hun gezamenlijke dochtertje honger leden en dat er niet goed voor hun dochtertje werd gezorgd, terwijl daarvan geenszins uit het dossier is gebleken, heeft verdachte het slachtoffer moreel onder druk gezet en haar misleid omtrent de omstandigheden van zijn, verdachtes, en hun dochters leven in Roemenië. Dat er sprake is geweest van misbruik van een kwetsbare positie, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat haar dochtertje bij (familie van) verdachte in Roemenië verbleef en dus afhankelijk was van haar vader, verdachte. Verdachte heeft hier bewust op ingespeeld door te zeggen dat het slachtoffer geld moest verdienen voor hem en hun dochtertje en door te zeggen dat het slachtoffer hun dochtertje niet meer zou zien. Door het inzetten van voornoemde middelen heeft verdachte het slachtoffer zodanig moreel gechanteerd dat zij zich, zoals zij heeft verklaard, gedwongen voelde om telkens weer te voldoen aan het zeer indringende verzoek van verdachte om hem geld te sturen. Verdachte was er naar eigen zeggen van op de hoogte dat het slachtoffer haar geld verdiende in de prostitutie. Door haar onder die omstandigheden onder zware druk te zetten geld te blijven sturen naar hem, verdachte, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan mensenhandel in de zin van het bepaalde onder sub 9 van artikel 273f Sr.

Het hof heeft voorts in zijn arrest de volgende aanvullingen en verbeteringen van de bewijsoverwegingen van de rechtbank opgenomen:

Het hof voegt in de eerste alinea, laatste zin, na ‘bedreigde haar’, toe ‘onder meer door te zeggen dat hij haar en haar kind, dat bij hem en zijn familie in Roemenië was achtergebleven, iets aan zou doen en dat hij haar en haar kind zou vermoorden als ze bij hem weg zou gaan.’

Het hof schrapt de zinnen ‘Mijn God. Ik ga je voor het kind vermoorden. (...) Ik ga je vermoorden voor het meisje. Als zij beter wordt, ga ik je kapot maken’.

Het hof schrapt de zinnen opgenomen na het een-na-laatste liggende streepje, te weten:

- ‘Op 7 december 2014: “Ik wil niet horen dat je morgen geen geld hebt om te sturen. (...) Waar ben je. Bel mij, want jij zal het meisje nooit meer zien. (...) Waar is het geld dan rotzak/loser. Ik en je dochter lijden honger”.’ Hiervoor in de plaats moet worden gelezen:

- ‘Op 7 december 2014: “Ik wil niet horen dat je morgen geen geld hebt om te sturen.”

- Op 8 december 2014: “Waar ben jij: Bel mij, want jij zal het meisje nooit meer zien. (...) Waar is het geld dan rotzak / loser. Ik en je dochter lijden honger.”

Het hof vult de bewijsoverweging als volgt aan.

Aan de berichten ontvangen op 31 oktober 2014 wordt het volgende bericht toegevoegd: ‘Jij hebt een lul iedere avond. Honderden. (...) Morgen stuur je mij 1000 euro omdat ik dat nodig heb.’

Hiernaast vult het hof dezelfde bewijsoverweging, na het bericht ontvangen op 9 december 2014, aan met het volgende bericht:

- ‘Op 15 december 2014: “Hoe verder, praat je met Ion zodat ik ook met een meisje kan komen om geld voor mij te verdienen.”’

Het hof vult de bewijsoverwegingen als volgt aan. Het hof acht de volgende onderdelen van de verklaringen van de verdachte redengevend voor het bewijs, met dien verstande dat het hof het bij het eerste gedachtestreepje vermelde bewijsmiddel slechts redengevend acht voor zover daaruit blijkt dat de verdachte wel degelijk wist dat het slachtoffer in de prostitutie werkte, zonder dat het hof geloof hecht aan de stelling dat hij haar heeft willen overtuigen om terug te komen teneinde dat beroep niet uit te oefenen:

- ‘Ik kwam om haar te overtuigen om terug te komen en niet het beroep van prostituee uit te oefenen.’

- het slachtoffer heeft verklaard dat zij via money transfer dit geld heeft overgemaakt. Slachtoffer: ‘Ja dat klopt.’ (...) Ze ging naar de Western Union en zij gaf mij telefonisch de code door.’

- ‘Ik heb haar wel ge-sms’t dat ik mezelf iets zou aandoen.’

Uit deze verklaringen blijkt dat de verdachte bevestigt dat het slachtoffer geld aan hem overmaakte via money transfers en dat hij erkent dat hij het slachtoffer een sms-bericht heeft gestuurd dat hij zichzelf iets zou aandoen.

Het vonnis waarvan beroep dient derhalve – behoudens voor zover het wordt vernietigd – onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.

De Hoge Raad overweegt dat de tenlastelegging toegesneden is op artikel 273f Sr en haalt het eerste lid onder 1 en 9 en lid 2 van deze bepaling zoals deze luidde in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, aan en overweegt dat ‘uitbuiting’ aangemerkt moet worden als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1 aanhef en onder 9° Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
‘Uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1941). Van uitbuiting in de context van artikel 273f lid 1 aanhef en onder 9° Sr is niet slechts sprake als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.

De Hoge Raad overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat de verdachte wist dat slachtoffer werkzaam was in de prostitutie en dat de verdachte het slachtoffer in de bewezen verklaarde periode heeft gecontroleerd, haar onder zware druk heeft gezet en dwingend is geweest om ervoor te zorgen dat het slachtoffer hem geld stuurde uit de opbrengsten van die werkzaamheden, door (meermalen) te dreigen haar te vermoorden en kapot te maken, te dreigen dat hij zichzelf iets zou aandoen en dat zij hun dochter nooit meer zou zien als zij niet (meer) geld naar hem zou sturen, haar bij herhaling te berichten dat hij en hun dochter honger leden en dat er niet goed voor hun dochtertje werd gezorgd, en haar te misleiden over de omstandigheden waaronder de verdachte en hun dochter leefden in Roemenië, terwijl haar dochtertje bij (familie van) de verdachte in Roemenië verbleef. De Hoge Raad overweegt dat in deze vaststellingen als oordeel van het hof besloten ligt dat, gelet op de wijze waarop de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar werkzaamheden in de prostitutie, die bevoordeling heeft plaatsgevonden onder omstandigheden waarbij de in de context van artikel 273f lid 1 aanhef en onder 9° Sr vereiste uitbuiting kan worden verondersteld. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is. Daaraan doet niet af dat het hof niet heeft vastgesteld dat het slachtoffer haar werkzaamheden in de prostitutie onvrijwillig verrichtte.