Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
22 januari 2020

Rechtspraak

Bewezenverklaring overtreding artikel 5 WVW 1994.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en het zich zonder daartoe gerechtigd te zijn, op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevinden, is bewezen verklaard, dat de bewezenverklaring van de ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen en over de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte zich, zonder daartoe gerechtigd te zijn, op eens anders grond waarvan de toegang ‘op een voor hem blijkbare wijze’ door de rechthebbende was verboden, heeft bevonden.

Het hof heeft voorts ten aanzien van de bewezenvoering overwogen:

‘Ad 1 (brief)’

De weg, het onverharde bospad dat gelegen is in een bosperceel dat plaatselijk bekendstaat onder de naam Lactaria (en ingeklemd ligt tussen de A73, de Groeningsedijk en de Sambeeksedijk), opengesteld is voor wandelaars en fietsers en verboden is voor motorrijtuigen, bromfietsen en paarden. Deze weg is een weg in de zin van artikel 1 lid 1 sub b WVW 1994, te weten een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, zij het dat het openbaar verkeer dat op die weg is toegestaan is beperkt tot wandelaars en fietsers.

‘Ad a (pleidooi)’

Twee soorten borden, die op verschillende plaatsen aan de rand van het bosgebied en bij toegangswegen tot het bosgebied waren geplaatst, maakten duidelijk dat het gebied voor verkeer was opengesteld, maar dat het niet toegestaan was dit gebied met een motorrijtuig te betreden. Door zich met een crossmotor, zijnde een motorrijtuig, op dit bospad te begeven heeft verdachte zich zonder daartoe gerechtigd te zijn op dit bospad bevonden.

Het door de verdachte gevoerde verweer dat de toegang niet op een voor hem blijkbare wijze was verboden wordt verworpen.

Dit verweer is gebaseerd op de stelling dat verdachte, met twee medemotorrijders, beweerdelijk via een alternatieve route in het bosperceel en op het bospad is terechtgekomen en aldus de betreffende bordjes niet heeft gezien. Verdachte heeft verklaard dat zij na het viaduct over de A73 naar beneden gereden zijn, alwaar zij door een beek gereden zijn en vervolgens het bos zijn ingereden via een bospad. Dit betreft volgens verdachte een andere (toegangs)route dan waarvan de politie in het dossier uitgaat als vermoedelijke (toegangs)route van de motorrijders en verklaart waarom er geen verbodsbord is gezien.

Het hof wil in het voordeel van verdachte aannemen dat hij niet de route heeft gereden die de politie in het dossier als de vermoedelijke route heeft beschreven, maar stelt tegelijkertijd vast dat verdachte dan in het bosperceel is gekomen door gebruik te maken van een (al dan niet droog liggende) beek. De rechthebbende op het bosperceel hoefde er niet op bedacht te zijn dat verkeersdeelnemers op die wijze bij het perceel zouden komen. Het komt voor risico van verdachte dat hij van de weg is afgegaan en door een beek is gereden en op die manier kennelijk de borden heeft gemist die hem wezen op de verbodsbepaling voor motorrijtuigen. Dit doet niet af aan het feit dat de plaatsing van de borden maakt dat de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze was verboden. Anders gezegd: van een rechthebbende op een perceel kan niet worden gevergd dat hij om de twee meter op de grens van zijn perceel bebording plaatst die melding maakt van een op het perceel geldend verbod.

’Ad 2 (brief)’

Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij zich op zondag 8 maart 2015 met medeverdachten bezighield met motorcrossen. Een van de medeverdachten noemt het off-road rijden. Off-road suggereert dat het niet op de weg gebeurt. Zoals reeds vastgesteld, was het betreffende bospad evenwel een weg in de zin van de WVW 1994. Het hof stelt nadrukkelijk voorop dat het openbaar verkeer dat op deze weg is toegestaan is beperkt tot wandelaars en fietsers. Dat brengt met zich mee dat verdachte aldaar dus niet met zijn crossmotor mocht rijden en dat de wel toegestane weggebruikers op die weg, de wandelaars en fietsers, niet berekend (hoeven te) zijn op aldaar – wederrechtelijk – rijdende motorcrossers.

Naast het feit dat verdachte niet met zijn crossmotor op dit pad had mogen rijden, wijst het hof erop dat ook voor motorcrossers die zich op de weg begeven de geldende verkeersregels van toepassing zijn. Belangrijke uitgangspunten in het verkeer zijn – onder meer – acht slaan op de toegestane snelheid en rijden met een ter plaatste verantwoorde snelheid, voldoende afstand houden, de weg overzien en in staat zijn het bestuurde voertuig binnen de beschikbare ruimte voor het voertuig tot stilstand kunnen brengen. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte aan deze uitgangspunten deels niet voldaan.

Verdachte reed als voorste motorrijder in een driemansformatie. Het pad, dat volgens genoemde medeverdachte tweeënhalve meter breed was, was langs beide zijden dicht begroeid. Bij de politie heeft genoemde medeverdachte verklaard dat het zicht onderweg was als in een tunnel. ‘Je rijdt op een recht zandpad, het gaat behoorlijk hard, dus je kijkt alleen voor je op het pad.’ De andere medeverdachte noemde het pad dichtbegroeid en niet erg overzichtelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat het zicht door de laag staande zon niet optimaal was. Eerstgenoemde medeverdachte schatte de snelheid ten tijde van het voorval op ongeveer 80 km/u. Hij merkt daarover op dat je in de bossen vooruit kijkt en dus niet op je snelheidsmeter. Op een lang recht stuk gaat het gas open, zo verklaarde hij. Laatstgenoemde medeverdachte schatte de snelheid ten tijde van het voorval in op 70 plus (het hof begrijpt: meer dan 70 km/u), maar merkt daarbij op dat hij een niet-kloppende kilometerteller had en dat hij daarop niet heeft gekeken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij op 8 maart 2015 op het voornoemde bospad heeft gereden op zijn motor met een snelheid van rond de 60 km/u.

Nog afgezien van het feit dat verdachte helemaal niet op zijn motor mocht rijden op het bospad, had hij zijn snelheid terug moeten brengen tot een veilige snelheid. Een veilige snelheid is een snelheid waarbij verdachte gelegenheid zou hebben gehad om acht te slaan op eventueel overig verkeer en waarbij hij voldoende tijd zou hebben gehad om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen indien zich iets of iemand voor hem op de weg zou begeven, dan wel om dit voorwerp of deze persoon te kunnen ontwijken. Door met hoge snelheid, althans met een ter plaatse te hoge snelheid, over dat bospad te rijden, kon door verdachte gevaar op die weg worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg worden gehinderd. Verdachte was zich ook overigens bewust van het soort verkeer dat hij op het bospad kon tegen komen, immers ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat het bospad werd gebruikt door wandelaars, fietsers en ruiters.

De Hoge Raad haalt met betrekking tot de eerste klacht artikel 5 WVW aan en overweegt dat het hof, kort gezegd, geoordeeld heeft dat de verdachte als bestuurder van een crossmotor met hoge snelheid heeft gereden op een weg, te weten een bospad waar het openbaar verkeer was beperkt tot wandelaars en fietsers. De klacht steunt op de opvatting dat een en ander niet toereikend is voor de bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 WVW 1994, maar dat voorts is vereist dat medeweggebruikers door het rijgedrag van de verdachte concreet gevaar of hinder moeten hebben ondervonden en/of dat dat gevaar of die hinder zich in het verleden regelmatig heeft verwezenlijkt. De Hoge Raad oordeelt dat die opvatting geen steun vindt in het recht. Het hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting en niet onbegrijpelijk de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden.

Ten aanzien van de tweede klacht overweegt de Hoge Raad dat de tenlastelegging toegesneden is op artikel 461 Sr en dat de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking ‘op een voor hem blijkbare wijze’ is klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in deze bepaling. De Hoge Raad haalt deze bepaling aan en overweegt dat het hof vastgesteld heeft dat door middel van twee soorten borden die op verschillende plaatsen aan de rand van het bosgebied en bij toegangswegen tot het bosgebied waren geplaatst, duidelijk is gemaakt dat het niet is toegestaan zich met een motorrijtuig in het gebied te begeven. Het heeft voorts vastgesteld dat de verdachte in het bosperceel is gekomen door gebruik te maken van een (al dan niet droogliggende) beek en op die manier kennelijk de borden heeft gemist die hem wezen op de verbodsbepaling.De Hoge Raad oordeelt dat voor zover de klacht op de opvatting berust dat voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 461 Sr, een overtreding, vereist is dat de verdachte opzettelijk een hem bekend toegangsverbod overtreedt, de klacht faalt, omdat deze opvatting geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad oordeelt voorts dat het oordeel van het hof dat de toegang aan de verdachte op een voor hem blijkbare wijze als bedoeld in artikel 461 Sr is verboden niet onbegrijpelijk is. De enkele omstandigheid dat de verdachte de verbodsaanduidingen niet heeft gezien, doet daaraan niet af.