Naar boven ↑

Annotatie

mr. J.H.J. Verbaan
15 januari 2020

Rechtspraak

Verschoonbare termijnoverschrijding.

De verdediging klaagt namens verdachte, ten aanzien van wie medeplegen diefstal, mishandeling, diefstal en opzetheling is bewezen verklaard, over het oordeel van het hof dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is.

De verdachte is bij het – op tegenspraak gewezen – vonnis van de rechtbank van 22 februari 2017 veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij alles overwegende een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen oplegt waarvan 129 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met onder andere de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich dient te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek. De aan de verdachte op te leggen straf impliceert dat de verdachte het onvoorwaardelijke gedeelte van de vrijheidsstraf – 111 dagen – reeds in voorarrest heeft ondergaan en verdachte daarmee de kans krijgt de positieve weg die hij inmiddels is ingeslagen ook voort te zetten. Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 30 maart 2017 hoger beroep ingesteld.

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep onder meer aangevoerd dat de rechtbank in haar vonnis overweegt dat de aan de cliënt op te leggen straf impliceert dat cliënt het onvoorwaardelijke gedeelte van de vrijheidsstraf, namelijk 111 dagen, reeds in voorarrest heeft ondergaan en dat hij daarmee de kans krijgt de positieve weg die hij inmiddels is ingeslagen ook voort te zetten. Cliënt heeft op de inhoud van dit vonnis vertrouwd. Na afloop van de hogerberoepstermijn ontving cliënt echter een brief waarin hem werd medegedeeld dat hij in verband met deze strafzaak alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf diende uit te zitten. Dit kwam voor hem als een donderslag bij heldere hemel. Indien de verdediging eerder kennis had genomen van het feit dat cliënt nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uit moest zitten, was er tijdig hoger beroep ingesteld. Cliënt heeft de dagen mogelijk op een verkeerde manier geteld. Hij heeft namelijk ook voor andere zaken vastgezeten.

Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard en daartoe overwogen dat het beroepen vonnis d.d. 22 februari 2017 op tegenspraak gewezen is. Volgens de wet staat voor de verdachte in dat geval gedurende veertien dagen na de uitspraak hoger beroep open. Verdachte heeft eerst na het verstrijken van eerdergenoemde termijn hoger beroep ingesteld te weten op 30 maart 2017. De verdediging heeft dienaangaande aangevoerd dat de rechtbank zich in het vonnis bij het opleggen van de gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf heeft vergist in het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met als gevolg dat verdachte – in tegenstelling tot de uit het vonnis blijkende bedoeling van de rechtbank – in verband met onderhavige strafzaak alsnog een gedeelte van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te ondergaan. Aldus de verdediging is, nu de verdachte eerst na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep hiervan kennis heeft genomen, sprake van een verschoonbare overschrijding van de hogerberoepstermijn. Het hof overweegt dienaangaande dat de door verdediging aangevoerde omstandigheden geen verschoonbare termijnoverschrijding opleveren. Dat de verdachte niet binnen veertien dagen na het vonnis kennisneemt van de inhoud van dat vonnis, is geheel en al zijn verantwoordelijkheid. Mitsdien kan verdachte niet worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep.

De Hoge Raad overweegt dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel ingesteld kan worden en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AN8587).

De Hoge Raad overweegt dat het hof geoordeeld heeft dat het hoger beroep niet is ingesteld binnen de bij wet bepaalde termijn en dat de overschrijding van die termijn niet verschoonbaar is. De Hoge Raad oordeelt dat dat oordeel, erop neerkomende dat niet sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verschuldigbaar doen zijn, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is niettegenstaande hetgeen door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de overschrijding van de termijn is aangevoerd.